Aforismen

A
  1. Achter een scherpe tong schuilt vaak een botte geest.
  2. Gevoel voor humor tref je meestal niet aan bij mensen die dat van anderen verlangen. Ze bedoelen: lach om mijn grapjes.
  3. Schaamte die wordt uitgesproken is al geen echte schaamte meer.
  4. Schaamteloosheid is een gebrek aan gevoel. Wie alles ‘bespreekbaar’ wil maken, begrijpt niet dat geheimen ook recht van bestaan kunnen hebben.
  5. Niet voor niets is oordelen over anderen een van de geliefdste menselijke bezigheden: het is de goedkoopste vorm van zelfverheffing.
  6. De kern van iedere moraal: geen woorden maar daden. Daarom heeft het geen zin naar moralisten te luisteren. Hoe meer ze praten, hoe minder ze overtuigen.
  7. Afstand schept beelden; nabijheid maakt blind.
  8. De ware gelovige is zeker van zijn zaak omdat hij geen onzekerheid verdraagt.
    Iedere demonstratieve zekerheid is onderdrukte onzekerheid.
  9. Geloven doen we allemaal. In van alles. En daar is niks mis mee. Alleen het geloof in goden onderscheidt zich door exclusiviteit en intolerantie. Godsdienst is geritualiseerd geloven. In ritueel en dogma wordt het geloof vastgelegd. Daardoor verliest het zijn positieve potentie.
  10. Spreken in termen van ‘gelovigen’ en ‘ongelovigen’ impliceert de prioriteit van het (religieuze) geloof: de laatste groep wordt gedefinieerd in termen van de eerste.
    Op die manier zijn ‘gelovigen’ altijd, en bij voorbaat, in het voordeel – alsof geloof een doorslaggevende criterium is. Maar dat geldt alleen voor die gelovigen. Het is een vorm van framing. Voor de ‘ongelovigen’ heeft hun zogenaamde ‘ongeloof’ helemaal geen definiërende kracht. Hun ‘ongeloof’ is geen onvermogen of een tekort. Het is een loos etiket.
  11. ‘Ongelovigen’ bestaan niet: ze zijn een fictie van ‘gelovigen’ die hun eigen geloof verkeerd begrijpen.
  12. Het bestaan van grenzen is even fictief als het bestaan van ideeën.
  13. De grens is een nuttige fictie, zowel in het praktische als in het intellectuele leven.
    Praktisch: bijvoorbeeld landsgrenzen, die de ene jurisdictie van de andere scheiden – en een minimum aan rechtszekerheid bieden.
    Intellectueel: in de vorm van definities, die bepalen wat woorden of begrippen betekenen. Zonder definities is het denken stuurloos en onzeker.
  14. Als je niet meer in ficties wilt geloven – waarin kun je dan nog geloven?
  15. Het (christelijk geïnspireerd) humanisme graaft zijn eigen graf als het mededogen met individuen verabsoluteert ten koste van de gemeenschap. ‘Menselijke waardigheid’ is een fictie die alleen afgedwongen kan worden met rationele regels en wetten. Niet met emoties die iedere redelijkheid ondermijnen.
  16. Omdat de massamedia een (commercieel) belang hebben bij emoties, ondermijnen ze een redelijke rechtsorde.
  17. Twitter: een roeptoeter voor mensen die nooit met hun buren praten
  18. Slaap: de wijsheid van het lichaam, die ons (soms tegen wil en dank) beschermt tegen de dictatuur van ons verstand en onze wil.
  19. Dromen zijn geen bedrog. Het bedrog zit in de interpretaties.
  20. Dromen hebben meer verstand van ons, dan wij van dromen.
  21. Virtual Reality. Het is de taal die een virtual reality schept, veel ingrijpender dan het optisch bedrog dat onder die naam furore maakt. 
  22. Zoals uit stemklanken ooit woorden ontstonden – als een bijproduct van communicatie – zo bleek uit het gebruik van die woorden, uit de taal dus, ook het verhaal voort te komen als een onvoorziene mogelijkheid.  Op die manier evolueerde een praktisch communicatiemiddel (stemgeluiden) tot een zingevingsinstrument: bij toeval.
  23. De uitspraak van Kousbroek (in Einsteins poppenhuis, meen ik) dat hij zich desnoods nog kon voorstellen dat je een ander belazerde, maar jezèlf belazeren – dat nooit!  lijkt mij een sterk staaltje van zelfmisleiding.
  24. Zwartgalligheid is zwakte:  angst die zichzelf voor luciditeit verslijt.
  25. Het getal is een machtsmiddel. Wat in getallen kan worden uitgedrukt is manipuleerbaar.  Dat is geruststellend. Het schept de illusie van overzichtelijkheid en beheersbaarheid in een wereld die ons begrip aan alle kanten te boven en te buiten gaat.
  26. Waar het getal regeert, komen de nullen aan de macht.
  27. Het beeld is de moeder van het begrip.  Daarom is de dichter de vader van de filosoof.
  28. Getuigt het niet van een ridicule zelfoverschatting om te veronderstellen dat onze hersenen – een toevallig product van een oneindig lange evolutie in een uithoek van het heelal – in staat zouden zijn dat geheel te doorgronden?
  29. Het minst interessante aan literatuur is het literaire karakter ervan. Wat literatuur de moeite waard maakt, is niet het feit dat het ‘literatuur’ is, maar dat ze een schatkamer is van overdraagbare menselijke ervaringen.
  30. Ieder mens is anders – inderdaad. Maar juist daarin zijn we weer allemaal hetzelfde. En wat betekent het nu eigenlijk dat er geen twee boomblaadjes op de wereld bestaan die 100 % identiek zijn? Is het ene blaadje daarom interessanter dan het andere? Toch lijkt het voor veel mensen een kwestie van levensbelang. Hun raison d’etre. Aan dit komische misverstand danken literatuur en kunst veel van hun prestige en betekenis: de illusie van het individuele. Van het ongedeelde, dat we met iedereen delen. De paradox van het unieke, dat alleen kan bestaan omdat het door iedereen herkend wordt.
  31. Als ons gedrag mede gestuurd wordt door de technologie – en wie durft daar nog aan te twijfelen – dan is het de vraag welke invloed dat heeft op onze moraal.  We zijn niet alleen verantwoordelijk voor hoe we een techniek gebruiken, maar ook voor het feit dàt we die techniek gebruiken. We kunnen er immers ook van afzien?  Toch doen we dat zelden. Als een techniek effectiever is (sneller, handiger) dan de techniek die zij vervangt, dan is dat voldoende rechtvaardiging voor het gebruik. Ongeacht de gevolgen. Het aantal verkeersdoden is nooit een reden geweest om af te zien van autorijden. Ergo: het doel heiligt de middelen. Onze moraal legt het af tegen onze technologie.
  32. Vertellen is het gecontroleerd laten stromen van de tijd in taal.  Dat die controle even illusoir is als het ‘stromen’ van de tijd doet niets af aan het magisch effect van het vertellen (dat immers ook illusoir is).
  33. Als geld verdienen het belangrijkste is in je leven, is dat leven verdomd weinig waard.
  34. De menselijke maat is beperkt – niet alleen in lichamelijk, ook in geestelijk opzicht. En misschien is het wel een grote vergissing te menen dat we die maat ongestraft kunnen overschrijden omdat we er technisch toe in staat zijn.
  35. De goedkoopste emotie is verontwaardiging. Waarom altijd verontwaardigd over wat anderen doen – en nooit over wat we zelf uitvreten?
  36. Dat schoonheid ‘in the eye of the beholder’ is, dus subjectief, dat is bekend.  Toch proberen we haar voortdurend met alle mogelijke middelen te objectiveren.  Maar hoe geobjectiveerder, hoe onechter. Wat tegenwoordig ‘design’ heet is daarvan waarschijnlijk het zuiverste voorbeeld.
  37. Het is beter te weten dat je iets gelooft, dan te geloven dat je iets weet.
  38. Alleen een rancuneus type als Gustave Flaubert kan haat een deugd noemen.  Rancune en haat zijn giftige affecten.  Er is een veel betere manier om met negatieve ervaringen om te gaan: leer verachten.  Verachting is afstand nemen van iets dat je beneden jezelf acht.  Je wilt er niets mee te maken hebben.  Terwijl de hater het slachtoffer wordt van zijn eigen haat (omdat het object van zijn haat hem blijft kwellen tot hij zich gewroken heeft) heeft de verachter geen last van zijn verachting.
  39. Verachting is een koel affect, en dus energiebesparend. Het vuur van de haat brandt fel;  het vreet aan je.  Dat kost veel energie (die geen enkel rendement oplevert).  Verachting veroorzaakt ook geen verbittering, omdat het verachte eenvoudig niet belangrijk genoeg is om je er druk over te maken.
  40. Wat beoordeeld wordt, is altijd belangrijker dan het oordeel.  Ook een ’totale mislukking’ is nog altijd substantiëler dan dat oordeel zelf.  Zelfs een ‘vernietigend’ oordeel kan het beoordeelde niet vernietigen.
  41. Het verschil tussen zichtbaarheid en aanwezigheid:  het eerste is een banaliteit vergeleken met het tweede, dat veel meer inhoudt.  Het is het verschil tussen zien en zijn.
  42. Indiscretie van de fotografie: zien zonder zelf gezien te worden. Wie foto’s bekijkt is een voyeur.
  43. In het schrijven is het lezen voorondersteld. Lezen is dus fundamenteler dan schrijven. Het is het vermogen om het onzichtbare af te leiden uit het zichtbare.
  44. Wat kan de lezer dat de schrijver niet kan? Interpreteren: zijn tekst lezen zoals de schrijver hem nooit heeft bedoeld.
  45. Racisme, seksisme, fascisme – termen die niets verhelderen, laat staan verhelpen. Ze werken alleen maar als olie op het vuur.
  46. Schrijven is iets dat gebeurt in stilte en afzondering;  publiceren daarentegen is een sociaal gebaar.  Geen wonder dat schrijvers en uitgevers elkaar vaak slecht begrijpen.
  47. Een schrijver bestaat uit de woorden die hij geschreven heeft – en uit niets anders.  Hij is een ‘mythe’, gecreëerd door zijn lezers.
  48. Onzichtbaarheid is het element waarin de schrijver thuishoort.  Hij is niet meer dan een stem (en zelfs dat alleen in overdrachtelijke zin; hij spreekt geluidloos).  Wie als schrijver ‘optreedt’ om zijn boek te promoten – tegenwoordig een belangrijk onderdeel van zijn werk – pleegt in feite verraad aan zijn medium.  Dat dat niet meer zo gevoeld wordt, betekent dat de ware aard van dat medium – de literatuur – nauwelijks meer begrepen wordt.
  49. De optimist gelooft in mogelijkheden.  En al schat hij zijn kansen op succes te hoog in, dat maakt hem wel ondernemend.  Daarom verdient hij krediet. Maar dat krijgt hij niet van de pessimist, die de risico’s liever te hoog inschat.  De pessimist is een bankier die zijn geld alleen investeert als hij zeker weet dat hij geen enkel risico loopt.  Zo leeft hij op kosten van de optimist.
  50. Authenticiteit is een nostalgische fictie, net als de ‘edele wilde’.
  51. Verhaalde feiten zijn nooit feiten; het zijn de bouwstenen van een symbolische constructie die ‘verhaal’ heet. ‘Waargebeurd’ is geen verhaal.
  52. Alles waarvoor reclame gemaakt wordt, is daardoor als gecompromitteerd te beschouwen: reclame = anti-reclame.
  53. Het echte leven begint buiten de publiciteit.
  54. De uitvinding van het schrift betekende (onder andere) het uiteenvallen van waarheid en werkelijkheid.
  55. Als de werkelijkheid het domein is van de zintuigen en het lichaam, dan is de waarheid het domein van de taal en de geest.  Het verhaal probeert de twee te verzoenen, maar het heeft niet meer de magische macht van het (gesproken of gezongen) woord dat ooit het verschil nog niet kende. De werkelijkheid van het verhaal is de waarheid van de geest.  (En de geest – zoals bekend – is dat wat er niet is.)
  56. In elk levend systeem moet een kleine marge van vrijheid bestaan, zonder welke het niet kan functioneren en evolueren.  Die kleine marge schept de mogelijkheid van verandering, door bijv. een creatieve inval, maar veel vaker door fouten, vergissingen en ongelukken (Zie bijv. de rol van mutaties in de evolutie: foutjes in het kopiëren van het DNA).
  57. Hoeveel we te danken hebben aan fouten, vergissingen en ongelukken – dat wil je niet weten.
  58. Er bestaat maar één echt gevaarlijke illusie:  dat we zónder zouden kunnen.
  59. Paradox van de fictie: de wereld die alleen aanwezig is voor zover ze afwezig is.
  60. Voor een menswaardig bestaan is bewustzijn veel belangrijker dan intelligentie: iets dat door de tech-sector stelselmatig over het hoofd gezien wordt. Voor de ontwikkeling van nieuwe technologie met AI (Artificial Intelligence) is het bewustzijn alleen maar een sta-in-de-weg, want in de techniek gaat het uitsluitend om optimaal functioneren. Kritische vragen als: waarom? en waartoe? Of: welke effecten heeft dat op ons leven? En willen we dat wel? – komen daarbij slecht van pas.
  61. Voor optimaal functioneren is geen bewustzijn nodig, maar automatisering. En automatisering betekent: uitschakeling van het bewustzijn. Artificial Intelligence  vergemakkelijkt het leven niet alleen –  als we niet uitkijken vervangt ze het ook.
  62. Wat we sinds een paar eeuwen ‘kunst’ noemen heeft het pad geëffend voor wat misschien wel de lucratiefste vorm van commercie is: het systematisch exploiteren van menselijke emoties.
  63. De adolescentenmythe van drank & drugs & rock&roll kent inmiddels vele varianten in de vroegtijdig gesneefde levens van rocklegendes als Elvis Presly, Janis Joplin, Jimmy Hendrix, Kurt Cobain en nog een handvol anderen. Ze gingen ten onder aan hun succes, maar om hun levens hangt toch de schitterende sluier van ‘het ware leven’. Dat wil zeggen: het leven als een roes. Leef je uit, laat je gaan, gooi alle remmen los, pak wat je pakken kan – en ga dood voor je volwassen wordt.  Dit ‘ware leven’ is kort, maar hevig. Dionysisch.  En tragisch omdat het eigenlijk niets anders is dan een invitatie aan de dood, die dan ook niet lang op zich laat wachten.Deze weigering om volwassen te worden zegt veel over de samenleving waarin deze mythe voortdurend wordt gevoed. Het is de centrale mythe van een popcultuur waarin de instant-bevrediging van elke begeerte en alle verlangens wordt geëist – wat uiteraard koren is op de molen van het commerciële systeem van de consumptiemaatschappij. Terwijl die mythe zich daar tegelijkertijd toch tegen af wil zetten. Het succes van deze mythe is dus uiterst paradoxaal: een protesthouding die tevens een groot commercieel succes is. Alweer een revolutie die haar eigen kinderen opeet.
  64. Verslaving is de wraak die het organische leven (:ons lijf) neemt op de rationele schema’s die we het proberen op te leggen. Het is het destructieve antwoord op onze weigering om het leven te accepteren als een ‘doel in zichzelf’.
  65. De wetenschap met de veelbelovendste toekomst is ongetwijfeld de archeologie.
  66. Terwijl we denken dat apparaten onze mogelijkheden (en dus onze vrijheid) vergroten, wordt ons gedrag er juist door geconditioneerd. Zo leren we vanzelf te gehoorzamen aan de ‘Befehlssprache’ (Ernst Jünger) van de techniek.
  67. Technologie is in essentie niets anders dan bewapening. We zijn inmiddels zo zwaar bewapend dat we niet alleen een gevaar vormen voor onze niet-menselijke omgeving, maar ook voor onszelf.
  68. Thomas Mann constateerde (in het spoor van Schopenhauer) dat de roman een proces van verinnerlijking weerspiegelt. Dat mag waar zijn, maar de positie en de invloed van de roman in onze cultuur is intussen sterk gemarginaliseerd door de opkomst van nieuwe media als film, tv en internet.  Op het moment dat hij “Die Kunst des Romans’  schreef (in 1939) was de speelfilm al druk bezig de prestigieuze plaats van de roman over te nemen.  Wat stelt die verinnerlijking van de roman – voor zover daarvan nog sprake is – nu nog voor naast de veruiterlijking die nu op grote schaal plaatsvindt?  De trillende lip en de tranen van geluk of verdriet zijn de iconen van een emotiecultus die de commercie geen windeieren legt.
  69. Als het innerlijk niet geuit wordt – liefst zo direct en zichtbaar mogelijk – heeft het geen bestaansrecht meer.  Alles moet ‘bespreekbaar’ gemaakt en in beeld gebracht worden.  En wie voor de tv-camera weigert zich bloot te geven, wie het vertikt om over zijn gevoelens te spreken, wordt weggezet als een angsthaas (of een stiekemerd).
  70. Zingen is vliegen zonder vleugels.
  71. Snelheid is een vorm van geweld.
  72. Liever één sprankelend beeld dan tien interessante gedachten.
  73. Gedachten bestaan niet. Alleen formuleringen bestaan.
  74. Grote kunst is anonieme kunst. Ook al weten we wie de maker is – het doet er niet toe.
  75. Woorden schieten altijd tekort omdat ze niet kunnen zijn wat ze betekenen.
  76. Ernst die niet om zichzelf kan lachen is geen ernst, maar valse pretentie: een combinatie van domheid en eigenwaan.
  77. Het aforisme is een ijdel genre.

Over de auteur

Piet Meeuse