Hedendaagse mythologie

H

In de Joseph-romans die Thomas Mann schreef in de jaren dertig gebruikte hij de stof van de bijbelverhalen rond Jozef voor een groots opgezette hervertelling: in vier romans, waarvan de laatste in 1942 verscheen, vertelt hij de bijbelse mythe van Jozef, de dromer, de lievelingszoon van Jacob die gehaat wordt door zijn broers en als slaaf naar Egypte wordt verkocht.
Deze romans zijn vooral interessant door hun reflectie op het mythische. Het eigenlijke verhaal wordt voortdurend en uitgebreid van commentaar voorzien door de verteller, en een van diens herhaald terugkerende wendingen heeft betrekking op het feit dat er in de loop der eeuwen zoveel versies van het verhaal zijn ontstaan. Hij beroept zich dan herhaaldelijk op het oerverhaal door te zeggen: ‘Maar toen het verhaal zichzelf vertelde…’ Of ook: ‘im Geschehen’ (dat wil zeggen: toen het gebeurde).
De werkelijkheid van de gebeurtenissen, waarop alle latere verhaalversies gebaseerd heten te zijn, wordt dus voorgesteld als een verhaal dat zichzelf vertelt. Dat is natuurlijk een truc waarmee de verteller zich een autoriteit toeëigent die hem logischerwijze niet toe kan komen: hij is er niet bij geweest. Een gebeurtenis kan zichzelf nu eenmaal niet vertellen: ze moet verteld wòrden. Een verhaal is per definitie post factum.

Maar dit gelijkstellen van gebeuren en vertellen raakt de kern van het mythische, want de mythe is een verhaal dat steeds opnieuw gebeurt. Dat wil zeggen dat het vertellen zelf werd beschouwd als een ‘opnieuw gebeuren’ – een rituele herhaling van van wat ooit, in de oertijd, was gebeurd.
Dat was de zin van de jaarlijkse heropvoering van zulke verhalen in de archaische samenleving. Zo werden die gebeurtenissen geactualiseerd. En dat is ook nog steeds de zin van de christelijke feestdagen: met Kerst en met Pasen worden de verhalen van de geboorte, en van het lijden en sterven van Christus steeds opnieuw opgevoerd, en dus geactualiseerd. Zo maakt de mythe zichtbaar dat alles wat in een mensenleven kan gebeuren een herhaling is van dingen die eerder zijn gebeurd. Daardoor wordt de tijd als het ware opgeheven: niet alleen kun je in het nieuwe het oude herkennen, maar ook in het individuele het archetypische. Dat bepaalt de actualiteit van het mythische.
In de manier waarop Mann de oude bijbelverhalen navertelde ligt daarop veel nadruk: zo keren in de belevenissen van Jozef voortdurend oude motieven (uit de aartsvaderverhalen o.a.) terug in een nieuwe gedaante. In de bevoorrechting van Jozef, Jacobs jongste zoon en een nakomertje, herhaalt zich het bedrog met het eerstgeboorterecht dat Jacob zelf ontstal aan zijn broer Esau, en wanneer Jozef in Egypte in de gevangenis wordt geworpen, is zijn gevangenschap een echo van zijn verblijf in de put in Dothan. Et cetera. De essentie van het mythische is de herhaling van het oude in een nieuwe gedaante. En het samenvallen van een persoonlijk lot met een archetypisch lot.

Het heeft iets fascinerends en onheilspellends tegelijk om te zien hoe tot op de dag van vandaag sommige verhalen inderdaad ‘zichzelf’ lijken te vertellen. Van tijd tot tijd vinden er dramatische gebeurtenissen plaats die zozeer tot de verbeelding spreken dat ze binnen de kortste keren mythische proporties krijgen. De ondergang van de ‘Titanic’ in 1912 was zo’n gebeurtenis, die vrijwel meteen werd geduid als een onheilspellend symbool van de aanstaande ondergang van de westerse beschaving.
En nog niet zo lang geleden bracht de plotselinge, dramatische dood van prinses Diana in de media een explosie van mythologische activiteit teweeg. Zij was de ‘onschuldig verstotene’, die door deze gebeurtenissen veranderde in een personage met mythische contouren: de ‘Queen of Hearts’, de ‘prinses van het gewone volk’, de Assepoester en de Sneeuwwitje van de twintigste eeuw.
Door haar plotselinge dood viel ze definitief ten prooi aan de krachten die haar sinds 1981 uit de anonimiteit getild hadden. Wat voor krachten zijn dat? Die van de publiciteit, de massamedia. Maar wat zijn die media anders dan de ogen en oren van ‘het volk’ – van iedereen dus? Diana is een schoolvoorbeeld van iemand die, waarschijnlijk zonder dat ooit gewild te hebben, bijna van de ene dag op de andere tot publiek bezit werd verklaard. En de consequenties daarvan kunnen dodelijk zijn, zoals is gebleken.
Wie is daar schuldig aan? De enorme verontwaardiging die op de zondag dat het nieuws van haar ongeluk bekend werd losbarstte tegen de ‘papparazzi’ die haar letterlijk de dood ingejaagd zouden hebben, was op z’n minst dubbelzinnig en huichelachtig, want als de grote massa van lezers/kijkers niet zo gesnakt zou hebben naar beelden van ‘hun prinses’, zouden er niet zulke exorbitante bedragen voor foto’s van haar betaald zijn, en zou er niet zo’n jacht op haar gemaakt zijn. Bovendien wist zijzelf van haar kant de pers ook te gebruiken en was zij zich ervan bewust dat ze de media ook nodig had.
Eenmaal in de schijnwerpers, besloot zij na het stuklopen van haar huwelijk om een rol te blijven spelen in de openbaarheid: ze gebruikte de publieke interesse in haar persoon om de aandacht te vestigen op haar humanitaire werk. Daardoor werd ze zelf medeverantwoordelijk voor de publicitaire drukte rond haar persoon. En ze was zich er ongetwijfeld ook van bewust dat ze daarmee een factor van belang bleef in de discussie rond de Britse monarchie.
Haar enorme populariteit, intussen, was niet alleen gebaseerd op haar persoonlijke uitstraling maar vooral ook op haar status als koningin-in-spe. Door het mislukken van haar huwelijk en haar besluit om met haar eigen verhaal naar buiten te treden, kreeg ze bovendien het imago van een moedige vrouw, die het in haar eentje moest opnemen tegen een hele familie: de vernederde onschuld zelve, getrouwd met een man die haar links liet liggen.
Toch is het nuttig te beseffen dat dit imago veel dankte aan de sterke contrasten: haar ster straalde zo helder tegen de donkere achtergrond van een – volgens de media – volkomen wereldvreemde, in conventies verstarde, kille en hypocriete koninklijke familie. Dat beeld zal niet helemaal zonder grond zijn, maar de rol die publieke projectie daarin speelt, is niet te onderschatten. In het televisie-interview van enkele jaren voor haar dood bleek ze een zeer zelfbewuste en beheerste vrouw te zijn, die precies wist wat ze deed. Met haar ‘onschuld’ zal het dus ook wel meevallen.
Maar in de publiciteit zijn de karakteristieken van de rol die je speelt altijd sterker dan de werkelijkheid. Dankzij deze profilering is Diana geworden wat ze voor het publiek was, en haar plotselinge dood was als het ware de kroon op deze publicitaire creatie. Het lijkt er sterk op dat zo’n dramatisch einde een belangrijke voorwaarde is voor de moderne mythevorming. Met de (dramatische) dood begint het pas. Zie ook de mythevorming rond idolen als Elvis en Marilyn Monroe.

Dat is de mythe: een verhaal dat ‘zichzelf vertelt’ over de hoofden van de betrokkenen heen. Het verhaal van de miljoenen die haar na haar dood heiligverklaarden. De vraag die rest is: waar lijkt dat verhaal op? Waar hebben we dat eerder gehoord?
Wat het ingewikkeld maakt is dat de media er zelf zo’n belangrijke rol in spelen. De media waren zoiets als het spiegeltje aan de wand dat keer op keer verkondigde dat Sneeuwwitje – en niet haar boze stiefmoeder – de schoonste van het land was. Dat spiegeltje werd de bron van haar ongeluk: ze werd het bos in gestuurd, maar ook daar bleef ze de schoonste van het land, temidden van de zeven dwergen (de daklozen, de lepralijders, de aidspatiënten, de landmijnslachtoffers, etc.) En het spiegeltje deed er maar al te gretig kond van.
Het is maar een vergelijking, en iedereen weet dat vergelijkingen altijd mank gaan. Maar het zijn nu juist zulke gelijkenissen die de mythe maken: gebeurtenissen die iedereen schokken moeten geduid worden, en die duiding geschiedt door gebruikmaking van vergelijkingen en metaforen. Zo krijgen sommige gebeurtenissen en personen een betekenis die ze boven zichzelf uittilt. Ze worden uitvergroot en desnoods uit hun verband gerukt om er een betekenis aan te geven die past bij de gevoelens het grote publiek. In feite is het publiek dat zich bij die gebeurtenissen betrokken voelt, de regisseur van het verhaal ‘dat zichzelf vertelt’.

Daarom zijn mythen ook geen gewone verhalen: ze bestaan altijd in meervoud, en ze hebben ook nooit één auteur, maar tientallen. Er is nooit één oorspronkelijke, ‘ware’ versie. In tegendeel: het zijn waarheden-in-wording. Geboren uit een paar schaarse, tot de verbeelding sprekende feiten, en een massa geruchten en speculaties. Maar uit alle versies, die in vele details verschillen, duikt wel hetzelfde grondstramien op.
Het zijn collectieve creaties: ‘Diana the Queen of Hearts’ is een eigentijdse mythe. De mythe van een publiek dat zich vergaapt aan the rich and the famous en dat haar koestert als ‘een van hen’, die tot in de hoogste kringen heeft gestraald, maar altijd ‘eenvoudig en hartelijk’ is gebleven. Diana was hun eigen Sneeuwwitje. Het was soap in optima forma: een sprookjeshuwelijk, en dan verraden en verstoten worden, en terugvechten. Gefundenes Fressen voor de collectieve verbeelding.

Met de moord op Pim Fortuyn hebben we in Nederland een soortgelijk mythologiseringsproces in werking zien treden: de nieuwbakken politicus Fortuyn, die erin slaagde het hele politieke establishment in de gordijnen te jagen, werd in korte tijd zo populair met zijn onconventionele manier van optreden en zijn unverfroren uitspraken over gevoelige onderwerpen, dat de hele verkiezingscampagne eigenlijk alleen om hem draaide.
En toen werd hij neergeschoten. Vermoord. Zo’n drama had de Nederlandse politiek sinds de moord op de gebroeders De Witt niet meer meegemaakt. Vrijwel onmiddellijk werd hij tot martelaar voor de vrije meningsuiting verheven: nu was het definitief bewezen dat je in Nederland niet meer mocht zeggen wat je dacht. Pim Fortuyn werd kortweg ‘Pim’ – het zekerste teken van het bereiken van de idoolstatus. Zijn begrafenis werd een nationale manifestatie van rouwbeklag en aanhankelijkheidsbetuigingen. ‘Pim’ was op slag een volksheld, en het enige wat er in de politieke discussie daarna nog toe leek te doen was ‘wat Pim zou hebben gewild’.
‘Pim’ werd op zijn beurt het symbool van de ‘vermoorde onschuld’. En de rol van de grote boosdoener viel bijna automatisch toe aan de ‘Haagse politiek’, met name aan degenen die hem zwartgemaakt hadden. Wat de moord ook aan de oppervlakte bracht was een rabiate haat en woede bij een deel van zijn aanhang, die zich uitte in een golf van bedreigingen. Plotseling werden zijn politieke tegenstanders beschuldigd van het scheppen van het klimaat waarin de moord had kunnen gebeuren (alsof moorden zo klimaatgevoelig zijn.) Dat hij zelf doelbewust begonnen was met het mobiliseren van sentimenten van onvrede, en met het polariseren van de politieke verhoudingen, leek opeens niet meer relevant. ‘Pim’ werd heiligverklaard en in de weken daarna werd voortdurend een beroep op hem gedaan, zelfs door zijn politieke tegenstanders: alles moest ‘in de geest van Pim’.

In dit geval bieden sprookjes geen soelaas – hier ging het om een verlossersmythe. Om een ‘onschuldig gestorven’ verlosser. Hijzelf had de basis gelegd voor een dergelijk pseudoreligieus imago door in interviews te spreken over zijn geloof in voorbestemming en over een ‘opdracht’ die hij te vervullen had. En wat het dramatisch effect van de moord in niet geringe mate verhoogde was het feit dat hij meer dan eens gezinspeeld had op de mogelijkheid dat hem iets ernstigs zou kunnen overkomen.
Maar de politieke realiteit laat weinig ruimte voor een ongeremde verheerlijking. En het publiek dat ‘Pim’ zo hartstochtelijk in de armen sloot na zijn plotselinge dood, en dat zo massaal stemde op een dode lijsttrekker, werd vervolgens getuige van de politieke soap die zijn volgelingen opvoerden. Al tijdens de formatie klonk het gemor over het verkwanselen van ‘de erfenis van Pim’ en de verdeeldheid onder zijn aanhang ontaardde in een ordinaire machtsstrijd.. Al deed Mat Herben nog zo vaak een beroep op ‘Pim’ – het was een bezweringsformule die snel aan kracht verloor.

Moderne mythen hebben een houdbaarheidsdatum: hoe sneller en spectaculairder ze opbloeien, hoe sneller ze ook weer verwelken. De snelheid, de directheid en het wereldwijde bereik van de moderne media maken het mogelijk, dramatische gebeurtenissen binnen de kortst mogelijke tijd tot mythische proporties op te blazen, maar de levensduur ervan wordt navenant korter. Want diezelfde media leveren ook allerlei informatie die de mythe ondermijnt en doorprikt, en voor de meeste van deze ‘mythen’ geldt daarom dat ze even kortstondig bloeien als klaprozen.
In de hectische informatiemaatschappij, waarvan zoveel goeds werd verwacht, krijgen zelfs de schokkendste gebeurtenissen nauwelijks de kans om in het collectieve geheugen uit te groeien tot een vastomlijnde mythe. De waarde en de betrouwbaarheid van informatie neemt af in hetzelfde tempo waarin de kwantiteit toeneemt. Dus valt te verwachten dat meer en snellere informatie vooral zal resulteren in een vergroting van de algemene verwarring en onzekerheid. Waardoor de behoefte aan het houvast van mythische grondpatronen alleen maar toeneemt.
En dan bijt de slang zich in de staart, want diezelfde media die ons moeten informeren over wat er gebeurt, exploiteren ook die behoefte aan mythologische schema’s. En nergens bloeit de hedendaagse mythologie uitbundiger dan daar waar feiten en geruchten het snelst circuleren: op het internet.

In de jaren dertig, toen Thomas Mann werkte aan zijn Joseph-cyclus, was hij in toenemende mate gefascineerd door de mythe. Hij zag zijn werk als een poging om de mythe met behulp van de psychologie ‘ins Humane umzufunktionieren’. Dit als tegenwicht tegen de manier waarop het fascisme zich meester maakte van mythen en ze voor politieke doeleinden gebruikte. Juist vanwege hun collectieve karakter zijn mythen heel geschikt om grote mensenmassa’s te mobiliseren en dus in handen van volksmenners een gevaarlijk instrument.
In de jaren veertig, toen hij aan Doctor Faustus werkte, waarin hij de Faustmythe onder handen nam, bekroop Mann de angst dat hij het gevaar liep, met die roman een nieuwe Duitse mythe te helpen creëren. Maar ik denk dat hij wat dat betreft de rol van de romanschrijver toch een beetje overschatte. Het zijn niet de romanschrijvers die mythen creëren – zelfs niet helpen creëren. Het zijn vooral de massamedia: de tabloids, kranten en geïllustreerde weekbladen, radio en tv. En daar is men zich van geen mythologie bewust. Daar speelt men slechts in op behoeften: feiten worden aangedikt, vertekend of verdoezeld omwille van het dramatische verhaal. En dat verhaal staat vaak in dienst van de verkoopcijfers – en dus van wat het ‘grote publiek’ graag wil horen. Zo staan ook de modernste communicatiemiddelen nog steeds in dienst van wat vroeger de overlevering heette: een complex, collectief proces, waarin feiten tot fictie versmolten worden.

Maar een echte mythe heeft tijd nodig. En dat is precies de factor die in de jachtige wereld van de massamedia ontbreekt. Een mythe moet groeien, en de waarde van een mythe bewijst zich pas in de duurzaamheid ervan. Daarom zijn de actuele voorbeelden van Diana en Pim Fortuyn ook nog geen echte mythen te noemen. Maar ze laten wel goed zien hoe in de duiding van schokkende gebeurtenissen als vanzelf mythische of archetypische verhaalpatronen opduiken. En hoe dus de feiten gemodelleerd worden tot een verhaal dat veel meer zegt over de samenleving, en over de behoeften van het publiek, dan over de historische gebeurtenissen zelf.

Een schrijver van fictie heeft het voordeel dat hij afstand kan nemen van de actualiteit. Ik denk dat hij de samenleving daarmee een grotere dienst kan bewijzen dan door zich te mengen in het publieke debat op de opiniepagina’s. Als hij geïnteresseerd is in de funktie van verhalen, – en welke fictieschrijver is dat niet ? – dan zal de manier waarop dit soort verhalen ‘zichzelf vertelt’ en hoe daarin steeds opnieuw oude patronen zichtbaar worden, hem fascineren.
Natuurlijk kan hij gebruik maken van het materiaal dat de actualiteit hem biedt. Maar als hij er iets waardevols mee wil doen, iets dat uitstijgt boven de waan van de dag, zal hij een beroep moeten doen op de mythische dimensie die erin schuilgaat.
Dan blijkt dat de waarheid van een verhaal nooit schuilt in de vertelde feiten, maar in de manier waarop ze verteld – dus geïnterpreteerd – worden. Het interessante aan een figuur als Fortuyn zit dan minder in zijn flamboyante persoonlijkheid dan in zijn lot: hoe hij van een mislukte professor evolueerde tot een charismatische politicus en tenslotte – dankzij de moord – tot een verlossersfiguur en een martelaar voor het Vrije Woord. Dat is de mythische mal waarin hij terecht is gekomen, en waar het om gaat is dat dat meer zegt over zijn aanhangers, en over onze samenleving, dan over Fortuyn zelf.
Het zichtbaar en doorzichtig maken van dit soort mythologiseringsprocessen is een taak die bij uitstek door fictieschrijvers vervuld zou kunnen worden. Want de verbeelding van een verteller werkt niet zoveel anders dan de collectieve verbeelding. Het enige verschil is dat hij bewust kan doen wat in het groot onbewust gebeurt.
Door het blootleggen van die mythische grondpatronen kan hij inzicht verschaffen in de rol die verhalen spelen in onze perceptie van de werkelijkheid. In de manier waarop de verbeelding steeds aan de haal gaat met de feiten. Dat dat gebeurt is onvermijdelijk: we kunnen gebeurtenissen alleen maar duiden door er een verhaal van te maken. En dat verhaal zal altijd ook een product zijn van onze projecties. Daarin schuilt de waarheid van het mythische.

 

Over de auteur

Piet Meeuse