Over de explosie als symptoom en symbool
Den ersten Zeichen folgte bald eine ungeheuere Menge; so kündet
sich das Sieden des Wassers durch ein leichtes Perlen an. Die
kritische Temperatur ist erreicht. (…) Gleichzeitig nehmen die
Explosionen zu. Die Welt wird unheimlich.
Ernst Jünger, Zahlen und Götter, III
1
Het is intussen een beetje passé geloof ik, maar lange tijd is het een overbekend cliché uit de reclame geweest: de naar alle kanten uiteenspattende wolk waarin winkeliers hun stuntprijzen presenteren – een visuele knal, uitgedrukt in scherpe zigzaglijnen, met een vet getal in het centrum van de explosie. Dat de markt een slagveld is en dat de prijzen het zware geschut vormen waarmee veldslagen worden uitgevochten, was daarin voorbeeldig uitgedrukt. Wie een slag wil winnen in de prijzenoorlog moet zijn prijzen flink laten ‘knallen’. En meer in het algemeen: wie de aandacht wil trekken, moet voor vuurwerk zorgen. Verbaal, visueel – of desnoods letterlijk.
Het feit dat de term ‘vuurwerk’ zo’n brede metaforische betekenis heeft gekregen, zegt eigenlijk genoeg: blijkbaar oefent alles wat knalt, flitst en uit elkaar spat een onweerstaanbare aantrekkingskracht op ons uit. De explosie, als het summum van dynamiek en energie, is een vertrouwd element in de hedendaagse beeldcultuur, en misschien wel het embleem bij uitstek van een wereld die uit haar voegen barst. Een teken van vitaliteit ? Of een onheilspellend omen van onbeheersbare catastrofes?
Toen op 11 september 2001 het tweede vliegtuig zich in de tweede WTC-toren boorde, en een seconde later aan de andere kant explodeerde in de vorm van een reusachtige vuurbal, kon je voorspellen dat die beelden nog wekenlang (en inmiddels kunnen we constateren: jarenlang) op alle tv-zenders ter wereld herhaald zouden worden. Het waren schokkende beelden en toch waren ze ons niet vreemd. In een eindeloze serie oorlogs- en rampenfilms die elkaar probeerden te overtroeven in spectaculaire explosies was de filmindustrie, met Hollywood voorop, al zo lang op dergelijke gebeurtenissen vooruitgelopen, dat ze voor de gemiddelde tv-kijker en bioscoopganger eigenlijk niets nieuws boden. Alleen was het deze keer menens.
De cultus van de verbeelde explosie, die decennialang de bioscoopkassa’s had laten rinkelen, culmineerde nu op een onverwachte manier in de wereldwijd en live uitgezonden beelden van deze explosie, een schokkende historische gebeurtenis die de kwetsbaarheid van het machtigste land ter wereld aan het licht bracht. In één klap was zowel de macht als de onmacht van superieure technologie gedemonstreerd.
En in de gretigheid waarmee die beelden keer op keer werden herhaald zat ongetwijfeld ook iets dubbelzinnigs, iets verlekkerds. Schrik, ongeloof en afschuw konden niet verhelen dat het sensationele en spectaculaire beelden waren, die je toch ook wel wilde zien. Het huiveringwekkende heeft ontegenzeggelijk iets onweerstaanbaars – zoals een zere tand die je tong toch niet met rust kan laten.
2
Het is geen menselijke uitvinding: inslagen van meteorieten en angstaanjagende explosies van vulkanen moeten mensen van het begin af aan periodiek hebben opgeschrikt. Ook wat dit betreft hebben we de kunst afgekeken van Moeder Natuur.
Waarschijnlijk waren het de Chinezen – misschien alchemisten, op zoek naar het ‘levenselixir’ – die het buskruit en het vuurwerk uitvonden. Een precieze datum is niet bekend. Het zal wel per ongeluk zijn geweest, en de kans is groot dat er slachtoffers bij zijn gevallen. Des te merkwaardiger dat men het blijkbaar toch niet kon laten het nog eens te proberen. En nòg eens, net zo lang tot er een interessante toepassingsmogelijkheid voor werd gevonden. In 1232, lees ik in een encyclopedie, werd voor het eerst een ‘raket’ (een soort vuurpijl) gebruikt tegen de Mongoolse belegeraars van de stad Kai-fung-fu. En als ongeveer een eeuw later het buskruit ook zijn intrede doet in de Europese oorlogvoering, is het knallen niet meer van de lucht.
Het werd een belangrijke factor in de Europese koloniale expansie van de 16de en 17de eeuw. Het succes daarvan berustte zeker ook op de vuurwapens die Portugezen, Spanjaarden, Engelsen en Nederlanders een militair overwicht verschaften op inlanders die zich met pijl en boog moesten behelpen. Het is dus niet zo heel ver gezocht om te stellen dat de wereldwijde dominantie van het christelijke Europa niet in de laatste plaats te danken was aan de militaire techniek van de explosie. Over de hele wereld knalden musketten en kanonnen in naam van de christelijke beschaving, en de explosies namen niet alleen sterk in aantal, maar ook in kracht toe. Bovendien bleek de explosieve kracht van springstoffen niet alleen in de oorlogvoering, maar later ook in de mijnbouw en de wegenbouw heel effectief. Zo baanden explosies letterlijk en figuurlijk de weg voor nieuwe toepassingen.
In de 19de eeuw kreeg de explosie een heel nieuwe dimensie. Haar vernietigende kracht bleek ook op een andere manier bruikbaar: de explosie werd getemd en gemechaniseerd. Door het gereguleerd laten ontploffen van een gasmengsel vond de Fransman Lenoir in 1859 een nieuwe manier uit om energie in beweging om te zetten: de explosiemotor was geboren, en werd vervolgens door Duitsers en Fransen geperfectioneerd. Dat principe van de gecontroleerde, seriële explosie wordt sindsdien gebruikt in miljoenen motoren die auto’s, schepen, vliegtuigen, pompen en alle mogelijke andere werktuigen aandrijven. En je kunt dus met recht zeggen dat de dynamiek van de moderne wereld voor een belangrijk deel is terug te voeren op deze mechanisering van de explosie.
Ondertussen werd de explosieve kracht van wapentuig nog voortdurend opgevoerd. Dat culmineerde in de twintigste eeuw in de uitvinding van de atoombom, en kort daarop de waterstofbom. Daarmee was een grens bereikt: de Tweede Wereldoorlog werd beëindigd met een paar explosies die zo’n verschrikkelijke uitwerking hadden dat de dreiging van een Derde Wereldoorlog sindsdien onherroepelijk ook het spookbeeld oproept van de totale vernietiging.
Daar komt nog iets anders bij: in diezelfde 19de eeuw waarin de explosie werd gemechaniseerd, werd ook de vervaardiging en de reproductie van beelden gemechaniseerd: door de uitvinding van fotografie en cinematografie ontstond een nieuwe beeldcultuur, die in de twintigste eeuw nog met televisie en video werd verrijkt. Beelden van om het even wat konden naar believen vermenigvuldigd en verspreid worden, en in deze explosie van (mechanisch vervaardigde) beelden speelden ook beelden van explosies hun rol. Zo kregen vooral de beelden van atoomexplosies een niet te onderschatten symbolische betekenis, en een apocalyptische lading: het feit dat bijna iedereen via die beelden getuige is geweest van de nucleaire vernietigingskracht heeft zeker bijgedragen aan het (tot dusver) voorkomen van een Derde Wereldoorlog.
3
Al ruim voordat de fotografie haar intrede deed, werden explosies verbeeld in schilderijen en gravures van veld- en zeeslagen, en soms werden zulke explosies gevierd als heldendaden (zoals die waaraan Van Speyk – ‘Dan liever de lucht in!’ – zijn roem ontleende). Maar pas door de reproductietechnieken van fotografie en film – en de snelle en massale verspreiding van zulke beelden – raakten we zo vertrouwd met afbeeldingen ervan, dat de explosie een betekenisvolle metafoor is geworden die op alle mogelijke manieren wordt gebruikt. (De massale verspreiding van live-beelden in real time, zoals die van de aanval op de Twin Towers, is zelf een voorbeeld van een publicitaire explosie.)
Ik wees al op het commerciële gebruik in reclameaanbiedingen (waarin allerlei varianten met ‘knal’ – kiloknaller, knalprijzen – een luidruchtige rol spelen), maar je zou ook kunnen denken aan alle manieren waarop in overdrachtelijke zin gesproken wordt van explosies: zo spreekt men over ‘een explosieve bevolkingstoename’ of over ‘de explosieve situatie in het Midden-Oosten’, maar ook over ‘prijsexplosies’ en ‘loonexplosies’. En als iemand in een woedende tirade uitbarst, heet het dat hij ‘ontploft.’
Alles wat in korte tijd een spectaculaire ontwikkeling doormaakt en naar een climax toegroeit, kan als ‘explosie’ worden aangeduid. In de sport heeft de term ‘explosiviteit’ zelfs een positieve betekenis gekregen: sportlieden die in staat zijn tot een plotselinge en beslissende versnelling of krachtsinspanning kunnen rekenen op onze bewondering. En ook het zogenaamde ‘pieken’, het leveren van topprestaties op het juiste moment, is een aspect van wat je een cultus van de explosie zou kunnen noemen.
Die is niet alleen in de sport te bespeuren, maar komt daar wel op een bijzondere manier tot uiting, zowel in de sportbeoefening als in de beleving van de toeschouwers. En het zou me niet verbazen als die algemene fascinatie voor explosieve fenomenen, voor de overtreffende trap in allerlei opzichten, voor het ultieme en het extreme, de belangrijkste reden is voor het feit dat sport in het algemeen zich, in een eeuw tijd, van een betrekkelijk marginale vorm van vrijetijdsbesteding heeft ontwikkeld tot de belangrijkste vorm van massacultuur. Het is de geritualiseerde vorm bij uitstek van ‘tot het uiterste gaan’.
Maar is het niet overdreven om van een cultus van de explosie te spreken? Het metaforisch gebruik van de term is misschien misleidend. Een echte explosie is in de eerste plaats gevaarlijk. En imponerend. Iets dat zowel schrik als ontzag inboezemt, omdat het een plotselinge, radicale breuk met de bestaande situatie betekent. Daarom is het ook een betekenisvol moment.
Bovendien zit er een esthetisch aspect aan, dat bijvoorbeeld de wereldwijde populariteit van vuurwerkshows verklaart. Omdat hier het onmiddellijke gevaar ontbreekt, kan er ook van genoten worden. En dat geldt voor alle beelden van explosies. Ontploffingen bleken heel fotogeniek en dus werden ze met graagte in beeld gebracht. De commerciële media lustten er wel pap van: geen goeie oorlogs- of actiefilm zonder een serie flinke ontploffingen. In Hollywoodproducties ontwikkelde zich een complete esthetiek van de explosie (in bij voorkeur vertraagde beelden), die je ook zou kunnen beschouwen als een substituut voor de porno die de officiële filmindustrie zich in het puriteinse Amerika niet kan veroorloven. Het is, naast alle obligate vuistgevechten en schietpartijen, de meest kitscherige vorm van geweldsporno – en een doorzichtige metafoor voor al die orgasmen die ze niet in beeld mogen brengen. (Een woord als ‘sexbom’, inmiddels wat gedateerd, maar decennialang een populaire aanduiding voor schaars geklede aantrekkelijke jonge vrouwen, spreekt in dit verband ook boekdelen.)
Zonder nu meteen Freud weer van stal te halen, is het wel duidelijk dat de explosie als beeld ook appelleert aan seksuele lustgevoelens. De manier waarop ze in actiefilms worden gebruikt, beantwoordt aan de psychologische dynamiek van het opwekken en opvoeren van de spanning tot een hoogtepunt, waarna ontlading volgt in de vorm van (liefst een serie) explosies. Ik wil niet beweren dat elke geslaagde thriller of actiefilm eigenlijk een sublimatie is, of een substituut voor een geslaagde coïtus, maar het feit dat ze hetzelfde grondpatroon vertonen moet wel iets van de aantrekkingskracht en de populariteit van die genres kunnen verklaren. Dat patroon is niet alleen terug te vinden in de structuur van spannende verhalen met een explosieve ontknoping, maar ook in de opbouw van theater- en tv-shows met een spetterende apotheose. En in de hartstocht waarmee sport wordt beleefd, zie je hetzelfde: het ‘opladen’ voor de wedstrijd, het oplopen van de spanning in de wedstrijd, en de enorme ontlading van emoties die bijvoorbeeld het beslissende doelpunt teweeg kan brengen.
De aantrekkingskracht die beelden van explosies op ons uitoefenen, is ongetwijfeld terug te voeren op tegenstrijdige emoties als angst en verlangen. Angst voor het plotselinge, het overrompelende en verwoestende. Voor het verlies van controle misschien, dat in de explosie op de meest directe manier is verbeeld: het uit elkaar spatten van het bekende en vertrouwde betekent een radicale breuk met het bestaande. Waarna alles anders zal zijn, en alles opnieuw moet beginnen.
Maar juist daarom kan het ook een moment zijn waarnaar hartstochtelijk verlangd wordt: het verlangen naar een nieuw begin, een schone lei. Of het verlangen te ontsnappen aan jezelf.
Zo kan de explosie ook het symbool worden van de finale bevrijding. Hetzij uit een uitzichtloze politieke situatie (voor de plegers van bomaanslagen), hetzij uit een als verstikkend ervaren cultuur (zoals voor avant-gardistische kunstenaars). Of uit het dwangbuis van de dagelijkse sleur, zoals dat in de popcultuur op allerlei manieren wordt uitgedrukt. (In de adolescentenmythe van ‘seks, drugs en rock&roll’ bijvoorbeeld: de hang naar roes en extase – ‘uit je dak gaan’, het gebruik van XTC, en in het verheerlijken van allerlei extreme ervaringen en kicks.)
Maar het is ook een psychologisch gegeven dat tegendelen bij elkaar horen, en elkaar onvermijdelijk oproepen. Zoals zwart en wit, dag en nacht, begin en einde niet zonder elkaar kunnen bestaan – zo is het misschien ook onvermijdelijk en noodzakelijk dat in een samenleving waarin alles maakbaar wordt geacht, en alle energie gericht is op organiseren, maken en bouwen, op beheersing en controle, automatisch ook het tegendeel daarvan wordt opgeroepen: kapotmaken, doorbreken, opblazen, vernietigen. Dan is het symbolische belang van de explosie te begrijpen als de noodzakelijke tegenhanger van onze dwangmatige behoefte aan controle en beheersing, aan zekerheid en veiligheid. De angst voor, en het verlangen naar de explosie completeren elkaar.
4
Temidden van alle beelden van explosies nemen die van nucleaire explosies een bijzondere plaats in. Ik zal vast de enige niet zijn voor wie zulke beelden de meest indrukwekkende zijn: onheilspellend, angstaanjagend, maar ook van een huiveringwekkende schoonheid, met de ringen die zich vormen om de karakteristieke paddestoelwolk. Het imposante van dat schouwspel zal ook te maken hebben met de traagheid waarmee zulke wolken zich vormen. Dat heeft iets majesteitelijks, al is het in feite een soort gezichtsbedrog. De explosie zelf is alleen een verblindende lichtflits en een verscheurende knal waarvan je de echo’s kunt horen als je er ver genoeg van verwijderd bent om te overleven. Het visuele effect is dus iets heel anders dan de explosie zelf: de imposante wolk is slechts een gevolg.
Huiveringwekkender nog is de reusachtige, oplichtende koepel die zich vormt bij de explosie van een waterstofbom. Een aanblik van onwereldse, spookachtige schoonheid, maar vergiftigd door het besef dat dit de schoonheid is van de totale vernietiging. Als ik zulke beelden zie, schieten mij onwillekeurig altijd de beroemde regels van Rilke te binnen: ‘Denn das Schöne ist nichts / Als des Schrecklichen Anfang…’ Een beetje te onpas eigenlijk, want Rilke had het in zijn Duineser Elegien helemaal niet over de schoonheid van explosies. Maar dat schoonheid en verschrikking ook in dit geval nauw verbonden zijn, is onmiskenbaar.
Dankzij dezelfde wetenschap die de nucleaire vernietigingswapens mogelijk maakte, weten we inmiddels ook dat de miljarden sterren die om ons heen in een onbevattelijk groot heelal bestaan, in feite niets anders zijn dan continue nucleaire explosies, waarbij onvoorstelbare hoeveelheden energie vrijkomen. Sterker nog: als de huidige theorieën over het ontstaan van het heelal juist zijn, is de hele natuur – dat wil zeggen al het bestaande – niet alleen ontstaan uit één verbijsterende oerexplosie, de Big Bang, maar is die explosie eigenlijk nog steeds aan de gang. Met andere woorden: ook het moderne, natuurwetenschappelijke wereldbeeld is niets anders dan het beeld van een explosie – het uitdijend heelal.
Een betere illustratie van de centrale betekenis van de explosie als beeld lijkt me niet mogelijk. De hele astronomie (en dus ook de moderne kosmologie ) is gebaseerd op een fysica waarin alles draait om de contractie en de explosie van onvoorstelbare massa’s materie. We leven volgens de huidige inzichten midden in een kosmische explosie, en dat tart eigenlijk elke menselijke verbeelding. Een citaatje uit een folder over het boek Flash, van de wetenschapsjournalist Govert Schilling: “Gemiddeld eens per dag vindt er ergens in het heelal een explosie plaats waarbij meer energie vrijkomt dan de zon in tien miljard jaar uitzendt. Bij deze explosie worden enorme hoeveelheden gammastraling uitgezonden, de meest energierijke straling die er bestaat. Sinds kort is bekend dat deze ‘gammaflitsen’ de zwaarste explosies in de kosmos zijn sinds de oerknal.”
Hallo! Bent u daar nog? Twijfelt u nog aan het vuurwerkkarakter van de kosmos? Wij leven op een sinds kort uitgedoofde splinter van de vonk die onze zon is – en die op haar beurt ook zal uitdoven. Maar geen nood: voorlopig knalt er nog genoeg.
5
Het leven zelf, bijvoorbeeld. Op een iets kleinere schaal dan de kosmische – die van ons eigen planeetje – is iets eigenaardigs gebeurd, dat bij nader inzien ook het karakter van een explosie heeft. Dat wordt duidelijk als je het beschouwt op de geologische tijdschaal.
Wanneer je de geologische tijdschaal afzet op de bekende tijdschaal van de klok met zijn twaalf uren, krijg je het type vergelijking dat ik maar even de ‘vijf-voor-twaalf’vergelijking noem. Zo kun je bijvoorbeeld de leeftijd van de aarde afzetten op die twaalf uur, en dan constateren dat het leven pas verschijnt om enkele minuten voor twaalf (of daaromtrent; precies weet ik het niet meer). In een documentaire over het ontstaan van het leven kwam ik onlangs weer een variant daarvan tegen: deze keer werd de geschiedenis van het leven op aarde tot 1 uur teruggebracht, met de mededeling dat de eerste vijftig minuten van dat uur uitsluitend gewijd waren aan de eencelligen. Alle hogere levensvormen zijn dus in de laatste 10 minuten ontstaan, en voor de mens blijft er in die verhouding maar een fractie van een seconde over. De conclusie ligt voor de hand: ook de ontwikkeling van het leven op aarde vertoont een explosieve curve.
6
Het is in de loop van de vorige eeuw al zo vaak geconstateerd dat het een cliché is geworden: de curven van alle mogelijke ontwikkelingen (op het gebied van bevolkingsgroei, productiviteit, verkeer, kennis, communicatie enzovoort) vertoonden zonder uitzondering zo’n steil opgaande lijn in de laatste decennia, dat er maar een conclusie mogelijk was: we leefden in een revolutionaire overgangstijd, een periode van explosieve versnellingen op vrijwel elk terrein. Dat betekende een radicale breuk met het verleden, en een onvoorspelbare toekomst.
Ernst Jünger gebruikte daarvoor in een essay uit 1959 al het beeld van de Zeitmauer: de tijd die als gevolg van al die versnellingen steil als een muur oprijst, en waar je niet doorheen kunt kijken. We zaten – en zitten – dus ook wat dat betreft midden in een explosie. En het lijkt wel of de explosie ook het basismodel is van allerlei typisch eigentijdse fenomenen.
In een andere reeks notities (‘Autor und Autorschaft’) maakte dezelfde Jünger de opmerking dat het tegenwoordig makkelijker is een oplage van 100.000 boeken te bereiken in een maand, dan in 10 jaar. Raar maar waar: de omloopsnelheid van nieuwe boeken is dermate verkort dat, als een nieuw boek niet snel een groot succes is, het na een paar maanden uit de schappen verdwijnt, en dus ook nauwelijks meer verkocht wordt. Uitgevers – en zij niet alleen – stemmen hun beleid dus af op die explosieve markt: als iets niet snel een succes is, is het een mislukking.
Het verschijnsel van de hype is een typisch explosiefenomeen: binnen de kortst mogelijke tijd wordt zoveel mogelijk aandacht gemobiliseerd, geconcentreerd en uitgebuit om een maximale omzet te realiseren – het is de droom van iedere zakenman. En dat is alleen mogelijk met behulp van de publiciteit. Het zijn de massamedia die de hypes zoniet creëren, dan toch mogelijk maken, en omdat elke hype betrekkelijk snel is uitgewerkt, is het dus zaak ze in serie te creëren. Wat dat betreft heeft de publiciteitsindustrie veel weg van de explosiemotor: die draait alleen lekker als de explosies elkaar met grote regelmaat opvolgen.
Het gaat in dit geval om een samenballing, een concentratie van publieke aandacht. Alleen wat (of wie) in staat is zo’n ‘kritische massa’ van publieke aandacht te mobiliseren, is commercieel interessant, want zo’n verschijnsel of persoon veroorzaakt de massabewegingen in de markt die grote winst beloven. Dat is ook het geheim van de moderne roem (de fifteen minutes of fame die volgens Warhol in principe voor iedereen waren weggelegd, zijn daar een afgeleide van).
En dat geldt niet alleen in de commercie, maar ook in de politiek, die het in de moderne democratieën ook van de publieke aandacht moet hebben. We hebben het hier nog niet zo heel lang geledem meegemaakt met Pim Fortuyn, die in een paar maanden een aardverschuiving in het politieke krachtenveld wist te veroorzaken. Ook dat had alles van een hype, die nog meer te maken had met zijn flamboyante persoonlijkheid dan met het succes van zijn politieke ideeën.
Ik weet weinig van de natuurkundige aard van explosies. Is het niet een kwestie van het verdichten van massa’s tot een kritische grens wordt overschreden, waardoor een snelle chemische reactie wordt ontketend? Het zou interessant zijn om eens na te gaan in hoeverre de fysische wetten die explosies veroorzaken ook van toepassing zijn – of beter: hun parallellen hebben – op sociologisch gebied.
De hype is in elk geval een goed voorbeeld van zo’n massieve en kortstondige concentratie van publieke aandacht (net als de massahysterie die met sommige sportieve successen gepaard kan gaan.) Het marktdenken dat de laatste decennia zo driftig gepropageerd is, moet het voor een groot deel hebben van zulke massabewegingen en de explosieve dynamiek daarvan (die zich uit in kortstondige modes, trends en rages). Dat het zich daarbij soms ook lelijk kan vergalopperen is wel gebleken bij de eerste internethype: de zeepbel van de ‘nieuwe economie’ die binnen enkele jaren tot maximale proporties werd opgeblazen, barstte in 2000: na de explosie van de beurskoersen volgde onherroepelijk de implosie.
7
De twintigste eeuw, kun je achteraf zeggen, is bij uitstek een eeuw van explosies geweest. Zowel letterlijk als figuurlijk. Twee verwoestende wereldoorlogen, de snelle dekolonisatie en een opeenvolging van ingrijpende technologische revoluties – om maar een paar dingen te noemen – hebben de wereld snel en schoksgewijs veranderd. En dat heeft uiteraard ook zijn weerslag gehad op het denken. Het verleden, met zijn traditionele vaste waarden, bood geen houvast meer en in de reflectie op de actualiteit kwam de nadruk steeds meer te liggen op begrippen als crisis, breuk, discontinuïteit, fragmentatie. In dat rijtje past ook het beeld van de explosie. Het besef dat de wereld steeds sneller verandert, waarbij alles op losse schroeven komt te staan, is algemeen geworden.
Dat kondigde zich al aan in de avant-gardekunst uit het begin van de vorige eeuw: de beelden die kubisme, futurisme en dada opleverden zijn te interpreteren als de explosie en de fragmentatie van het beeld zelf. En het was niet alleen het waarnemingsbeeld, maar ook een wereldbeeld dat daar werd opgeblazen. (Het smalende commentaar van een Amerikaanse kunstcriticus op een schilderij van Marcel Duchamp – Naakt, de trap afdalend – dat het nog het meeste leek op ‘een explosie in een schrootjesfabriek’, was in zekere zin zo gek nog niet. Maar wat er explodeerde was iets minder onschuldigs. Zoals een continue beweging op film wordt vastgelegd in een serie gefixeerde momentopnamen, zo componeerde Duchamp een uit fragmenten opgebouwd beeld, dat alleen nog beweging en ritmiek uitdrukte, en niet meer de afbeelding was van een object.) Bijna alle avant-gardekunst uit die tijd benadrukte de discontinuïteit, de fragmentatie en de reductie tot het elementaire, wat uitmondde in de zuivere abstractie: het beeld, herleid tot de elementen waaruit het bestaat: vorm en kleur. Ook in de literatuur en de muziek maakte de avant-garde graag gebruik van wat je ‘de retoriek van de explosie’ zou kunnen noemen: het ging er immers om verstarde structuren op te blazen en open te breken.
En zoals het waarnemingsbeeld explodeerde in de schilderkunst (terwijl het op een zuiver mechanische manier behouden bleef in fotografie en film), zo explodeerde ook ons begrip van de wereld. De materiële werkelijkheid bleek wetenschappelijk alleen nog te beschrijven in de onbegrijpelijke formules en abstracties van natuurkundigen. Hoe dieper de kennis doordrong in de materie, hoe raadselachtiger en complexer alles bleek te zijn: een baaierd van energieën, die alleen aan de oppervlakte de schijn van stabiliteit en duurzaamheid wekt.
8
De explosie van kennis op alle gebieden, zoals die zich in een paar eeuwen tijd heeft voltrokken, had het paradoxale effect dat we eigenlijk nauwelijks meer weten in wat voor wereld we eigenlijk leven: de almaar toenemende complexiteit op alle kennisgebieden maakt elke kennis onzeker en voorlopig. En hoe meer we en détail ontdekken, hoe moeilijker het wordt om nog een helder en overtuigend beeld van het geheel te krijgen.
Daardoor is zoiets als een soevereine intellectuele greep op de werkelijkheid, een allesomvattende visie, een illusie geworden. Sinds de filosofie in het denken van Nietzsche als het ware implodeerde, heeft geen enkele grote filosoof zich meer gewaagd aan zo’n alomvattend denksysteem. Die pretentie is opgegeven. De filosofie kon zich niet langer handhaven als de koningin van de wetenschappen, en dat had direct te maken met alle revolutionaire ontwikkelingen binnen de natuurwetenschap. De exponentiële toename van de kennis, en het doorbreken van alle klassieke denkkaders (in bijv. de kwantummechanica) heeft de denkers bescheiden gemaakt. (Wat overigens niet lijkt te gelden voor natuurwetenschappers die nog altijd dromen van een geünificeerde veldtheorie, noch voor de profeten van de Artificial Intelligence en de biotechnologie, die dromen van de onsterfelijkheid en de ongelimiteerde mogelijkheden van de techniek.)
Onbeperkte mogelijkheden, jazeker. Maar buiten de laboratoria – waar alles plaatsvindt onder zorgvuldig gecontroleerde omstandigheden – hebben we intussen te maken met een wereld waarin controle een illusie lijkt, met de onvoorspelbare gevolgen van klimaatverandering en de globalisering, met de explosieve groei van de wereldbevolking en de dreiging van een terroristisch gebruik van massavernietigingswapens, et cetera. We leven letterlijk van de ene explosie naar de andere – economisch, politiek en cultureel – zonder duidelijk inzicht in de wetmatigheden die eraan ten grondslag liggen of zelfs maar een begin van overeenstemming over de aanpak van mondiale problemen. Naarmate de pretenties van maakbaarheid en beheersbaarheid in de technologie steeds megalomaner proporties aannemen, lijken de explosiviteit en de onbeheersbaarheid van allerlei maatschappelijke ontwikkelingen alleen maar te zijn toegenomen.
De ironie van deze paradoxale situatie komt op een bijzondere manier aan het licht in het werk en de erfenis van Alfred Nobel, de Zweedse ingenieur en industrieel die in 1867 het dynamiet uitvond. Het fortuin dat hij zo vergaarde, bestemde hij zoals bekend grotendeels voor de oprichting van de Nobelstichting, die sinds 1901 de Nobelprijzen toekent aan hen ‘die in het afgelopen jaar aan de mensheid het grootste nut hebben verschaft.’ Voorwaar, een nobele gedachte. Deze prijzen, toegekend op het gebied van diverse natuurwetenschappen, economie en letterkunde zijn de meest prestigieuze prijzen die de wereld kent. Voor een wetenschapper is er geen hogere eer te behalen dan de Nobelprijs op zijn vakgebied en zo heeft de uitvinding van het dynamiet dus ook een niet geringe prikkel betekend voor de vooruitgang in de wetenschap – een dynamiet van hogere orde.
Maar de bekendste Nobelprijs is die voor de Vrede: de inspanningen voor de vrede worden beloond met geld dat verdiend is aan de productie van springstof. En wie zich de namen van sommige vredesprijswinnaars nog herinnert, moet wel overtuigd raken van het geheimzinnige verband dat blijkbaar tussen die zaken bestaat.
9
Ons levensritme past zich intussen, zo goed en zo kwaad als dat gaat, aan: ook dat wordt steeds explosiever in die zin dat de spanningen, opgeroepen door de druk van het dagelijks werk, zich in het weekend en in periodieke vakanties moeten ontladen. Hoe efficiënter de dagelijkse arbeid wordt georganiseerd, hoe sterker de behoefte om daar van tijd tot tijd aan te ontsnappen en – al is het maar even – een leven te leiden dat er haaks op staat. Tegenover de strakke discipline van de productiedwang staat de noodzaak van een periodieke ontspanning – waarvoor maar beperkte tijd beschikbaar is. Het is een ritme van inspanning en ontspanning dat opnieuw doet denken aan de gemechaniseerde explosies in de explosiemotor.
De korte momenten van ontspanning krijgen een bijzondere betekenis: er wordt naartoe geleefd. Met alle bizarre bijverschijnselen van dien: keurig aangepaste huisvaders met een baan en een gezin kunnen zich in het weekend ontpoppen tot hooligans of hells angels die in groepsverband ‘uit hun dak gaan’. Onopvallende mensen met een doorsneebaantje leven zich in hun vrije tijd uit als wilde leernichten of travestieten. Of anders wel in opwindende sporten: parachutespringen van hoge gebouwen, of bungy-jumpen, moet zorgen voor de felbegeerde adrenaline-explosie.
Zo krijgt het karakter van de ontspanning zelf dus ook iets explosiefs: de behoefte om uit de band te springen, en liefst zo massaal mogelijk, lijkt epidemisch geworden. Het moet bij voorkeur sensationeel en roesverwekkend zijn (grootschalige dancefestivals en sportmanifestaties, met bijbehorende consumptie van drank en drugs). De massacultuur wordt beheerst door de jacht op ‘piekervaringen’ – hoogtepunten van intensiteit. Alleen het extreme, het uitzonderlijke en onalledaagse wordt nog interessant genoeg bevonden, en passie (het hotste cliché van het moment) is tegenwoordig verplicht. Net zoals ‘spontaniteit’ een van de hoogst scorende eigenschappen is in contactadvertenties: niet moeilijk doen, volg je gevoel! Laat je gaan! Explodeer!
Kalmte, zelfbeheersing, genuanceerdheid en afstandelijkheid zijn eigenschappen die in dat klimaat gelijk staan aan suf en saai. (Het succes van een talkshow als Barend & Van Dorp was grotendeels gebaseerd op deze mentaliteit: niet nadenken, meteen reageren, met de botte bijl van de emotie elke discussie tot ontploffing brengen. Het was de specialiteit van Jan Mulder. Dat leverde spraakmakende televisie op. Dat het intussen onbekommerd elk gevoel voor redelijke en beschaafde omgangsvormen verwoestte werd als collateral damage op de koop toe genomen.)
Het explosieve karakter van de moderne levensstijl blijkt ook uit de bereidheid om alles wat niet spectaculair is, alles wat tijd, inspanning, geduld en concentratie vergt, op te offeren voor een paar spectaculaire momenten. Nadenken is tijdverspilling. Het moet nu gebeuren – ‘pak wat je pakken kan!’ en ‘we gaan ervoor!’ Dat lijkt de boodschap die alle media ons dagelijks voorhouden. De verbeelding van het leven wordt toegespitst op de exceptionele momenten van schok en sensatie, van angst en gelukzaligheid. Alsof die de essentie bevatten.
Maar waarom zouden die momenten eigenlijk betekenisvoller zijn dan alle andere? Waarom wordt de publieke aandacht vooral op zulke explosieve momenten geconcentreerd? Het enige plausibele antwoord dat ik kan bedenken is: omdat ze sensationeel zijn. Omdat dat de momenten zijn die ons rechtstreeks emotioneel raken. En daar hebben we blijkbaar behoefte aan. In een samenleving die van iedereen grote productieve inspanningen vraagt, en een beheerst, rationeel gedrag, is het van groot belang dat de emotie zodanig gemanaged wordt, dat ze de productie niet in gevaar brengt. Er bestaat nu eenmaal geen krachtiger springstof dan de menselijk emotie. Sterke emoties zijn in staat om elke nuchtere, redelijke overweging weg te blazen, en dat is gevaarlijk. Maar als je er handig gebruik van maakt, blijken ze ook buitengewoon lucratief te zijn. Want op zulke momenten zijn we ook het eenvoudigst te manipuleren.
Dat weten slimme handelaren, en dat begrijpen ook sommige politici die zich in de moderne democratie ontwikkeld hebben tot handelaren in emotie. Het is niet toevallig dat juist in de moderne, gecommercialiseerde massacultuur het sensationele en explosieve wordt gecultiveerd. Men prikkelt bij voorkeur de meest primitieve driften (met seks en geweld), want die garanderen de grootste aandacht en beloven ook de snelste winst. Vandaar dat op grote schaal gespeculeerd wordt op menselijke zwakheden: hebzucht, afgunst, angst en genotzucht. En aangezien de kassa moet rinkelen en de economie alleen maar mag groeien, maakt niemand serieus bezwaar. Dat zou immers de eigen boterham bedreigen: leven we niet allemaal van die explosiemotor van de consumptiemaatschappij – dat wil zeggen: van de industriële exploitatie van onze emotionele behoeften ?
Met bijvoorbeeld als gevolg dat het leven aan de zelfkant, waar prostitutie, criminaliteit en geweld floreren, een onmiskenbare glamour heeft gekregen: buiten de wet leven, dat is pas ècht leven! Daar droomt de brave burger van, zonder te beseffen wat hij dankt aan die wet. Totdat het àl te echt wordt. En och arme! Dan gaan we massaal klagen over onveiligheid, zinloos geweld en over het ‘gebrek aan normen en waarden’.
10
Maar ben ik intussen niet veel te ver afgedwaald? Is het niet al te simpel en dus te gemakkelijk om dit soort verschijnselen ook in termen van explosie te beschrijven? Hoe ver kun je zo’n beeld oprekken voor het zijn betekenis verliest?
Dat weet ik niet. Dat is juist wat ik probeer te achterhalen. Is het waar dat de afgelopen eeuw, met al zijn versnellende ontwikkelingen en schoksgewijze veranderingen explosiever is geweest dan andere tijden? En is het daarom dat de explosie mij fascineert, als symptoom en als symbool?
Elke tijd ontwikkelt zijn eigen, typische (en dus tijdgebonden) metaforen, waarin een tijdgeest en een wereldbeeld wordt uitgedrukt. Zoals de 17de eeuw gefascineerd werd door het mechanische uurwerk, en daarin een metafoor zag voor het nieuwe, mechanistische wereldbeeld (met God als de Grote Klokkenmaker), en de 18de en 19de eeuw achtereenvolgens experimenteerden met de metaforische potenties van magnetisme en elektriciteit, zo werd de 20ste gegrepen door de atoomenergie – de onvermoede, vernietigende krachten die in het allerkleinste schuil bleken te gaan. En dus is het niet zo gek dat de explosie, de allesvernietigende schok die zowel een einde als een nieuw begin kan betekenen, zich aandient als metafoor – en sterker: als symbool van een tijd (en een tijdgeest) waarin de kwetsbaarheid en de eindigheid van het leven tot ons begint door te dringen. De toekomst is niet langer een belofte, maar een bange vraag. De droom van de maakbaarheid en de beheersbaarheid van het leven botst hevig op de angst voor de onbeheersbaarheid van de ontketende krachten.
Als je het beeld van de explosie opvat als een plotselinge, onbeheersbare uitbarsting van energie – een catastrofale versnelling van chemische reacties met een verwoestend effect – en je probeert vanuit dat beeld allerlei sociale en maatschappelijke verschijnselen te interpreteren, dan beland je haast onvermijdelijk in de uitzichtloze steeg van een obligaat cultuurpessimisme Als de angst overheerst, moet de nadruk wel liggen op het gewelddadige, negatieve aspect van de explosie: het plotselinge verlies van coherentie, het uiteenspatten van alle samenhangen. En dan resten er logischerwijs niets dan puinhopen. Maar er zit ook een andere kant aan explosies.
Het gewelddadige en vernietigende is maar één kant van het explosiefenomeen – de andere kant is het productieve aspect ervan. Schepping en vernietiging blijken tenslotte twee kanten van dezelfde medaille: het een kan niet zonder het ander. De continue explosie van de zon levert tenslotte ook de warmte en de energie die het leven op aarde mogelijk maken. Het is dus een natuurverschijnsel dat niet noodzakelijkerwijs alleen maar levensbedreigend hoeft te zijn. Een van de theorieën over het ontstaan van leven op aarde verklaart dit zelfs uit gewelddadige meteorietinslagen – explosies dus.
En over het ontstaan van leven gesproken: in de natuur op aarde blijkt ook een ander type explosies te bestaan. Explosies bijvoorbeeld van bepaalde bacterie- of virussoorten die zich plotseling onder invloed van gunstige omstandigheden razendsnel vermenigvuldigen. Dan spreken we van een epidemie: een besmettelijke ziekte die binnen korte tijd enorme aantallen slachtoffers kan maken. Of van een plaag, als het muggen of sprinkhanen betreft. Maar dat zijn wel explosies van leven. Dit soort explosies gaat niet gepaard met knallen of lichtflitsen, ze hebben meer tijd nodig, maar ontwikkelen zich volgens dezelfde steile curven en met dezelfde verwoestende effecten op andere levensvormen. (Hetzelfde geldt uiteraard voor onze eigen soort: de menselijke bevolkingsexplosie van de laatste eeuw.)
Dat zijn niet alleen maar explosies in metaforische zin. Het zijn ware uitbarstingen, die dezelfde exponentiële versnelling vertonen. Alleen hebben ze in dit geval het karakter van een vermenigvuldiging. Celdeling en voortplanting zijn, op een andere manier, even explosieve fenomenen als die zich voordoen in de ‘levenloze’ materie. En bij nader inzien – als we de tijd wat oprekken – blijkt zo ongeveer de hele levende natuur uit zulke explosies te bestaan. In enkele dagen tijd kunnen hele vlaktes rood of geel kleuren als na een paar regendagen miljoenen bloemen uit de grond schieten. En zo kan de ene diersoort zich ook explosief vermenigvuldigen ten koste van een andere. Is het leven zelf dan geen explosief fenomeen, – zichzelf verslindend, én vermenigvuldigend – en barst niet elk nieuw leven op een gewelddadige manier uit het oude open?
Dat roept de vraag op of er misschien, ergens in de diepte van de materie, niet een verband bestaat tussen deze fysische en biochemische processen. Tussen de nucleaire explosies in sterren en de geluidloze explosies van het leven op aarde. Ik mis de kennis om daar iets zinnigs over te kunnen zeggen, maar als je bedenkt dat de materie van onze planeet uit zo’n ster afkomstig is en dat de koolstofverbindingen die noodzakelijk zijn voor het ontstaan van leven ook gevormd zijn in de nucleaire hel van sterren, dan bekruipt je toch het vermoeden van zo’n verband.
11
Maar dat verklaart nog niet waarom de explosie juist voor deze tijd zo’n symptomatische betekenis lijkt te hebben. Wat wil het zeggen dat zoveel uiteenlopende verschijnselen in de actuele wereld in termen van explosie geduid kunnen worden? Van de hype en de hang naar extreme kicks tot en met de heftige bewegingen van de beurskoersen en de structuur van de kosmos. Is dat alleen een kwestie van metaforisch of statistisch gezichtsbedrog?
De fascinatie en de angst voor explosies is van alle tijden, maar de schaal waarop ze voorkomen en de vernietigende kracht ervan zijn nu groter dan ooit tevoren. Elke dag maken de kranten melding van ontploffingen – gewilde en ongewilde – en bovendien leven we sinds de Tweede Wereldoorlog met het spookbeeld van de totale vernietiging. Voeg je daarbij de moderne gewoonte om alles te kwantificeren, waardoor we ons bewust zijn geworden van de explosieve aard van allerlei andere verschijnselen, dan mag het geen wonder heten dat het beeld van de explosie zich opdringt als metafoor voor alle mogelijke convulsieve bewegingen in de samenleving, van geweldsuitbarstingen tot sterke prijsstijgingen.
Maar het is vooral de emotionele impact van het beeld die het zo’n betekenisvolle lading geeft. De tegenstrijdige emoties die het oproept – enerzijds schrik en angst voor het onbeheersbare, het catastrofale, anderzijds het verlangen naar volledige ontremming, naar zelfverlies in roes en extase – maken het tot een dubbelzinnig symbool van spanningen en krachten die iedereen ook in zichzelf voelt.
Wat dat betreft biedt de actuele figuur van de zelfmoordterrorist een extreem voorbeeld van wat de explosie kan betekenen – een voorbeeld waarbij de symbolische lading niet onderdoet voor de letterlijke (spring)lading. Wat bezielt iemand die zichzelf opblaast met de bedoeling zoveel mogelijk omstanders mee te slepen in de dood?
Is het een wanhoopsdaad? Ongetwijfeld. (Als hij over betere middelen zou beschikken om voor zijn zaak te vechten, zou hij deze methode niet kiezen, denk ik.) Maar het is een wanhoopsdaad die in de jihad tot heldendaad wordt verheven: de islamitische zelfmoordterrorist zal de status van martelaar verwerven en in het paradijs schadeloos gesteld worden met een hele schare maagden.
Het is verleidelijk om deze perverse fantasie te interpreteren als het resultaat van een voorafgaande catastrofe: wat moet er al niet voor psychische verwoesting in zo iemand zijn aangericht om in een dergelijk sprookje te kunnen geloven? Is het mengsel van seksuele frustratie, vrome haat en doorgeslagen idealisme dat hem tot zijn besluit heeft gebracht niet even dodelijk als de explosieven waarmee hij op stap gaat?
Probeer je het eens voor te stellen. Daar gaat ie: hij heeft al afscheid genomen van de wereld, en van alles wat hij zich toch ooit van zijn toekomst gedroomd zal hebben. (Op een videoband is zijn boodschap voor de achterblijvers opgenomen: hij zal zich opofferen in de heroïsche bevrijdingsstrijd etc. etc.) Onder zijn kleding de gordels met springstof die voor hem nu de zin van zijn leven uitmaken, en die hem rechtstreeks zijn gedroomde paradijs in zullen blazen. Hij denkt niet meer, hij gelooft erin. Voor hem bestaat alleen nog dat ene, finale moment van de bevrijdende explosie. Droomt hij al van zijn beloning? Nee – hij moet opletten, het hoofd koel houden, controles ontwijken. Niet opvallen. Beheerst mengt hij zich onder mensen die hij niet kent, maar die hij haat met de abstracte, verzengende haat van een ideologie. En misschien vervult dat hem zelfs van een immense vreugde. De vreugde van de verliezer die weet dat hij nog één dodelijke klap zal uitdelen en gelooft dat die klap zijn leven zal rechtvaardigen. In de roes van de laatste seconde vereenzelvigt hij zich met de dodelijke explosie en verricht zijn laatste handeling.
Ook dat is blijkbaar nog een menselijke mogelijkheid. Je kunt alleen maar hopen dat die extreme mogelijkheid geen voorspellende waarde heeft voor onze soort. Hoe groot is het verschil tussen wat hem drijft en wat ons collectief drijft?