DE DONDERWOLK

D

DE DONDERWOLK

Een donderwolk die hoofdpijn had
dreef rommelend over de stad.

Oh oh! au au! Ik kan niet meer!
kreunde de wolk, wat een ellende!
Ik wou dat ik hier iemand kende
die verstand heeft van het weer.

Als ik maar niet hoef te bewegen
dan knap ik zó weer op, echt waar.
Na een kwartiertje doodstil liggen
voel ik me vast niet meer zo zwaar.

Maar nergens zag de wolk een plekje
Waar hij even liggen kon.
Alleen maar huizen, stoepen, hekjes
Overal stenen en beton.

Ach donderwolk! riep tante Magda
Kom hier maar even liggen, gauw!
In een klein achtertuintje lag daar
Op ’t gras een luchtbed, hemelsblauw.

Snel liet de donderwolk zich zakken
en perste zich, haast donkerpaars
het tuintje in, dwars door de takken
van twee bloeiende hazelaars.

En tante Magda, zenuwachtig,
vluchtte achter de keukendeur.
Krijg nou wat! zei ze, allemachtig,
wat krijgt die wolk een enge kleur!

Het liggen scheen hem op te luchten:
er klonk een zwakke plof, een knal –
toen hoorde ze hem heel diep zuchten
en kijk, daar regende het al!

Het achtertuintje werd een vijver:
het luchtbed dreef op ’t water rond
terwijl de wolk, vol nieuwe ijver
weer opsteeg, vrolijk en gezond.

En toen tante Magda terugkwam
met een potje kruidenthee
was de wolk al opgestegen
en dreef met het windje mee.

Dag m’n wolkje, riep ze wuivend
Waarom heb je toch zo’n haast?
Sorry, riep hij snel wegdrijvend,
’t is omdat de wind zo blaast!

mei-juni 96

Over de auteur

Piet Meeuse