DIGI-TAAL

D

De taal van de toekomst?

 Het opzeggen van een contract of abonnement is vaak moeilijker dan het afsluiten ervan, dat is bekend. Toen ik mijn OV-fiets abonnement wilde opzeggen, kostte het mij dan ook de nodige moeite om uit te vinden hoe dat moest. Op de site van de NS werd het me niet duidelijk, en iemand aan de telefoon krijgen was niet mogelijk. Hoe het uiteindelijk precies gelukt is, weet ik niet meer. Maar wat ik me nog wel herinner is, dat ik ergens onderweg een ‘gesprek’ had met een gepersonaliseerde computer.

Ze had een vrouwenstem en een naam die ik vergeten ben, laten we zeggen ‘Rita’. Ze vroeg me vriendelijk om duidelijk te zeggen wat het probleem was. Ik deed mijn best en zei duidelijk articulerend: “Ik wil mijn OV-fietsabonnement opzeggen.” Kennelijk had ze alleen het woord ‘OV-fietsabonnement’ opgevangen, want toen Rita voor alle duidelijkheid mijn verzoek herhaalde, had ze het over het nemen van zo’n abonnement. Ik corrigeerde haar en zei heel duidelijk dat het ging om een op-zeg-ging.   Daar had ze blijkbaar nog nooit van gehoord, want haar antwoord was dat ze mijn vraag niet had begrepen, en of ik het nog eens duidelijk wilde zeggen.

Hoe praat je met een machine? Mijn irritatie over deze vorm van klantenservice rees de pan uit, maar schelden tegen een computer heeft geen zin. Toen ik mijn verzoek drie keer herhaald had zonder een stap verder te komen, gaf ik het op. De beleefde onverstoorbaarheid van Rita was niets anders dan een muur van onbegrip. Sindsdien lach ik om de zogenaamde ‘intelligentie’ van computers. Jazeker, ze kunnen geweldig rekenen, en zelfs ingestudeerde (of liever: ingeprogrammeerde) antwoorden geven, maar iets begrijpen, al is het nog zo simpel – ho maar.

**

Welkom in de wereld van de digitale communicatie. Het streven naar efficiëntie en snelheid, dat altijd al de grote drijfveer achter alle technologische vooruitgang is geweest, wordt nu ook voelbaar in de manier waarop we met elkaar omgaan, en het kan niet anders of het zal zich ook manifesteren in de taal die we gebruiken.

In een pessimistische bui, die altijd de onheilsprofeet in mij wakkermaakt, heb ik wel eens gedacht dat we misschien op weg zijn naar een taal waarin we alleen nog in getallen met elkaar communiceren. Een absurde gedachte, ik geef het toe, maar als je in de toekomst wilt kijken moet je grote sprongen durven maken. En als je er even over nadenkt: wat zou efficiënter, sneller en ondubbelzinniger kunnen zijn dan een taal van getallen? Het zou ongetwijfeld een hoop misverstanden voorkomen als we alles in getallen konden uitdrukken. Elkaar begrijpen zou gewoon een kwestie van rekenen worden, en bij verschillen van mening zou je gewoon kunnen uitrekenen wie er gelijk heeft. Kortom: in een wereld waarin snelheid, efficiëntie en rendement de hoogste waarden zijn, is zo’n getallentaal domweg ideaal.

En als je er nog even langer bij stilstaat: is de grondslag daarvoor al niet gelegd in de computers die we dagelijks gebruiken? De digitale revolutie is een revolutie op basis van digits – cijfers, te weten de nullen en de eenen waarmee die apparaten rekenen. En is de computer niet hard op weg om onze arme hersentjes, product van een verschrikkelijk moeizame, lange en trage evolutie, te overtreffen? Waar de natuur miljoenen jaren voor nodig heeft gehad, dat deden wij in een halve eeuw eventjes over – en als we de ICT-profeten mogen geloven, dan zal dat binnenkort resulteren in iets nog veel beters en snellers. Dus als we nog even mee willen met die digitale ‘superintelligentie’, dan zullen we er wel aan moeten geloven. Niks aan te doen: de taal van de toekomst is digi-taal.

De digitale revolutie die we meemaken heeft in een paar decennia al enorme gevolgen gehad: de computer, het internet en de smartphone hebben ons dagelijks leven ingrijpend veranderd. Dat heeft ook zijn weerslag op de taal die we gebruiken. De manier waarop we praten en schrijven verandert met ons mee, en dat maakt van die taal ook een spiegel, of zo je wilt: een thermometer waaraan we kunnen aflezen hoe het er met ons voorstaat.

De meest opvallende tendens die valt waar te nemen is natuurlijk de tsunami aan Engelse termen die onze omgangstaal overspoelt – technische termen uiteraard, want ze vergezellen de digitale ICT-technologie die uit Silicon Valley komt. Iedereen gebruikt ze, en omdat de ontwikkelingen op dat gebied zo snel gaan, hebben we geen tijd (en blijkbaar ook geen zin) om er Nederlandse equivalenten voor te verzinnen. Oké: de muis was nog een geslaagde vertaling, maar dat plastic beestje is inmiddels alweer zo goed als achterhaald. Voor de rest downloaden we, facebooken we, appen en swipen we dat het een aard heeft. Computer, interface, router, I-phone – we gebruiken die woorden net zo makkelijk als die dingen zelf.

Je hoeft echt geen purist te zijn om toch af en toe een beetje treurig te worden van die overdosis aan technisch (en commercieel) Engels die onze taal te verstouwen krijgt. Soms denk ik: waarom geen ‘toepje’ in plaats van ‘appje’? Maar Nederlanders zijn zo ontzettend bang voor provinciaal versleten te worden, dat ze zelfs hun eigen uitverkoop alleen nog ‘sale’ durven te noemen, dus dat zit er niet in.

Soit (om het voor de verandering eens op z’n Frans te zeggen). Het woord ‘app’ brengt mij intussen op een tweede tendens die valt waar te nemen in ons taalgebruik: de al even snel om zich heen grijpende gewoonte om woorden te verkorten. ‘App’ is de verkorting van ‘application’. E-mailen – nog zo’n anglicisme – wordt mailen; intercom en telecom, blog en vlog… allemaal verkorte woorden, en niet toevallig allemaal uit de sfeer van de ICT.

En over ICT gesproken: ook het toenemend gebruik van zulke letterwoorden past in deze algemene tendens tot verkorting, die overigens al langer gaande is (denk aan woorden als airco en homo.) Handig en snel, inderdaad. Het gebruik van letterwoorden is ook zeker niet beperkt tot de digitale sfeer. Ze zijn al langer gangbaar: ook ziektes als aids, ms en ptss zijn ingeburgerd in ons taalgebruik, om maar te zwijgen van merk- en bedrijfsnamen als KLM, KPN of AKZO.

Er is onmiskenbaar sprake van een tendens naar een steeds economischer taalgebruik. Geen wonder in een tijd waarin de economie, opgejaagd door de technologie, op vrijwel elk gebied het laatste woord heeft. Als alles sneller, korter en efficiënter moet, dan zal het taalgebruik daar niet aan ontsnappen.

Je merkt het ook duidelijk aan het spreektempo: mensen zijn de laatste decennia steeds sneller gaan spreken. Wie bijvoorbeeld oude radio-opnames beluistert van voor de oorlog of uit de jaren vijftig, en vervolgens de tv aanzet en Paul de Leeuw of Matthijs van Nieuwkerk hoort ratelen, zal versteld staan van het verschil in tempo. Dat die enorme tempoversnelling gepaard gaat met een grotere slordigheid in de uitspraak, ligt voor de hand. Jan Kuitenbrouwer heeft daar een geestig stukje aan gewijd*), vol even komische als verbijsterende voorbeelden van een ander soort verkorting: het inslikken van lettergrepen. (‘Eik’ voor eigenlijk, ‘Kook’ voor koninklijk, etcetera.).

Het moet dus allemaal korter, sneller en efficiënter. Want tijd is geld. Als dat ten koste gaat van nuances of diepgang, dan moet dat maar. In de politiek klonk de roep om ‘Jip-en-Janneketaal’, zodat ook de onnozelste kiezer zou kunnen begrijpen waar het om gaat (: om de centen, stupid !). En omdat intussen ook het onderwijs gedemocratiseerd was, mocht het daar ook wel wat simpeler. (Waarom nog moeite doen om je eigen taal onder de knie te krijgen? Grammatica? Dictees? Kom op, zeg! We weten wel iets leukers.)

Maar laat ik me beperken tot het raadplegen van de taalthermometer: is de patiënt koortsig? Ja, daar lijkt het wel op. Niet alleen is hij sneller en slordiger gaan spreken, ook zijn schriftelijk taalgebruik ontsnapt niet aan de eisen van het moderne leven. Wie teksten schrijft voor de massamedia, of het nu radio, tv of de krant is, weet dat het vooral kort, helder en duidelijk moet. Vooral geen ingewikkelde, lange zinnen en zo weinig mogelijk moeilijke woorden. Uit angst om de aandacht van de luisteraars, de kijkers of de lezers te verliezen, wordt niet alleen gekort op de lengte van de artikelen, ook de zinsbouw moet eraan geloven: de enkelvoudige zin rukt op ten koste van de samengestelde. Laat staan dat een prachtig uitgebalanceerde periode à la Thomas Mann of Marcel Proust nog een kans zou krijgen. (‘Wat schrijft die man trááág!’)

Traagheid: een van de ernstigste verwijten die de moderne taalgebruiker voor de voeten geworpen kan krijgen. Al wat traag is, is uit de gratie. Dat past niet meer in deze tijd. Dus leve de one-liners en de soundbites! (alweer Engelse termen… hoe zou dat toch komen?) Hapklaar en licht verteerbaar moet de taal zijn, want veel tijd om na te denken is ons niet gegund. Of gunnen we onszelf niet meer.

Wat overigens niet wegneemt dat we er nog steeds plezier in hebben om iets nieuws te bedenken, ook als het kort moet. Neem bijvoorbeeld een recent verschijnsel dat waarschijnlijk begonnen is als een grapje, maar inmiddels wijd verbreid en vooral door de commercie gretig toegepast: het gebruik van cijfers, die fonetisch als woorden met een andere betekenis fungeren.  Xs4all. Spreek uit: access for all. Dit is een voorbeeld van uiterst economisch taalgebruik, waarin niet alleen het cijfer, maar ook de lettercombinatie xs demonstreert hoe je met minimale middelen een maximale betekenis bereikt. U2 (ofwel You too), Q8 (Kuwait, een benzinemerk)… En zo kent u er vast nog wel een paar.

Dat brengt me terug bij het idee van die getallentaal. Is het echt ondenkbaar dat een mens in de toekomst, volledig aangepast aan het economisch-technisch functioneren in een hightech-wereld, uiteindelijk ook geen behoefte meer zou hebben om nog iets persoonlijks, zoals een gevoel, uit te drukken? Of dat hij dat zou uitdrukken in een getal?

Onzin, zult u denken.  Toch zijn de eerste tekenen die in die richting wijzen al voorhanden in ons taalgebruik. Als u iemand hoort zeggen: ‘Ik voel daar nul komma nul emotie bij,’ of: ‘Ik ben daar honderd procent vóór,’ – kijkt u daar dan nog vreemd van op? Dat klinkt toch al heel acceptabel? Maar wat is dat anders dan het uitdrukken van een gevoel in een getal? Dat geldt zelfs heel letterlijk voor de vraag die je in het medisch circuit of bij een fysiotherapeut vaak voorgelegd wordt: ‘Kunt u aangeven, op een schaal van 1 tot 10, hoeveel pijn dat doet?’ (Een vraag die mij altijd lichtelijk wanhopig maakt.)

En er zijn meer voorbeelden van getallen die in ons taalgebruik de functie van woorden overnemen. Getallen die zich andere betekenissen toe-eigenen dan een puur kwantitatieve. 24/7 is zo’n geval. Uitgesproken op z’n Engels is dat een buitengewoon beknopte, en dus efficiënte manier om te zeggen: volcontinu, dus dag en nacht in bedrijf. Een perfecte uitdrukking van de 24-uurseconomie.  Nine-eleven: liet een historische gebeurtenis zich ooit eerder zo handig in een paar getallen uitdrukken? (Oké, het was niet voor het eerst. We hadden al 40-45 .)  Zero tolerance is een ernstige waarschuwing, maar zero sugar is dan weer een aanbeveling.  Sla uw twee handen boven uw hoofd tegen twee andere handen om een succesje te vieren: een high five!

U twijfelt nog? U schat de kansen op een getallentaal fifty-fifty ?  U ziet dat nog niet een-twee-drie gebeuren?  Of gelooft u helemaal niet in digi-taal als taal 2.0 ?  Toch is ‘tweepuntnul’ al een courante uitdrukking geworden voor ‘nieuwe, verbeterde versie van –‘. Vooral populair als kop boven een artikel. Een blad dat vertaalde artikelen uit de hele wereldpers bevat, noemt zich 360. Even nadenken en u begrijpt waarom.  En wat te denken van sixpack? Gepromoveerd van simpele naam voor een verpakking van zes blikjes (3×2) tot complimenteuze aanduiding voor het ideale, gespierde mannentorso. (Wat me opeens herinnert een verre voorloper van deze getallentrend: 69, ofwel soixantneuf , waarin de vorm van de cijfers het beroemde standje visualiseert.)  Wijst dat niet allemaal in dezelfde richting? Wat betekent deze trend om waar mogelijk, woorden door getallen te vervangen?

Getallen spelen tegenwoordig trouwens ook een doorslaggevende rol in de ideeënstrijd. Als het erom gaat anderen te overtuigen van jouw gelijk – waarover dan ook – dan moet je met getallen komen: percentages, cijfers, statistieken vormen in iedere discussie het zwaarste geschut. Wat je ook beweert, pas als je het met getallen kunt onderbouwen, krijgt het gewicht. Getallen gelden als betrouwbaar, wetenschappelijk verantwoord. Sterker nog: als bewijs. Ook in dit opzicht dringen getallen zich dus op, en eigenen zich een autoriteit toe die vroeger aan de woorden, en de retorica, was voorbehouden.

**

Maar wat bewijzen al deze voorbeelden nu eigenlijk? Niets natuurlijk. Toch laten ze iets opmerkelijks zien: een algemene tendens naar verkorting, vereenvoudiging en versnelling, die al langer gaande is, en daarin past ook het naar mijn idee tamelijk recente gebruik van getallen en cijfers buiten een rekenkundige context.

Een en ander weerspiegelt zonder twijfel de verzakelijking van onze samenleving: het is de uitdrukking van de economisering van alle verhoudingen, van een opgevoerd levenstempo en een no-nonsens mentaliteit die geen geduld meer heeft met uitvoerigheid of omstandige formuleringen. De digitale revolutie met haar versnelde communicatie heeft daar nu nog een flink schepje bovenop gedaan. Dus als iets zich snel en beknopt laat uitdrukken in een getal, dan doen we dat.

Zit die digi-taal er dan toch aan te komen?

 

 

*) Zie Jan Kuitenbrouwer, Eik bes leuk (Thomas Rap, 2014)

 

Over de auteur

Piet Meeuse