Het ontbrekende verhaal

H

1

Een man wordt op een ochtend van zijn bed gelicht door een paar heren die hem komen arresteren. Hij begrijpt er niets van, en het wordt ook niet duidelijk waarvan hij beschuldigd wordt. Zo begint een van de beroemdste verhalen van de twintigste eeuw: Het proces van Franz Kafka.
Het merkwaardige van het verhaal is, dat ondanks alle verwikkelingen geen moment duidelijk wordt waarvan, of zelfs maar door wie hij beschuldigd wordt, zodat wat logischerwijs de kern van het verhaal zou moeten zijn, – zijn betrokkenheid bij een of ander strafbaar feit – ontbreekt. Er is alleen sprake van een proces dat tegen hem gevoerd gaat worden en waarop hij zich moet voorbereiden, maar waarover het gaat blijft volkomen duister.
Dat is ook precies waarom het zo’ n fascinerend verhaal is. Jozef K., die aanvankelijk denkt dat het om een grap gaat, en daarna dat het een misverstand is dat hij snel uit de wereld kan helpen, raakt gaandeweg verstrikt in een absurde wereld. Hij kan zich niet verdedigen, want hij weet niet waartegen, maar hij gaat er wel serieus op in, en zo raakt hij steeds dieper in de problemen.

Tot zijn essentie teruggebracht, blijkt Het proces een verhaal te zijn over het ontbreken van een verhaal: namelijk dat van zijn veronderstelde misdaad of overtreding die het proces zou moeten rechtvaardigen. Of beter gezegd: het gaat er niet over, maar het ontleent er zijn kracht aan. Alles wat er gebeurt staat in het teken van dat ontbrekende verhaal, de hele handeling wordt erdoor gedragen.
Daarmee raakt Het proces aan iets dat pas in de twintigste eeuw ten volle tot ons bewustzijn is doorgedrongen: dat we niet langer beschikken over een ‘dragend verhaal’, een verhaal dat de werkelijkheid waarin we leven kan verklaren en rechtvaardigen. In traditionele samenlevingen was het de religie die voor zulke verhalen (mythen) zorgde, maar sinds de ‘verwetenschappelijking’ van ons wereldbeeld hebben die verhalen hun geloofwaardigheid verloren. En wat de wetenschap ons daarvoor in de plaats biedt is geen verhaal, maar een voortschrijdend inzicht in de ontoereikendheid van alle verhalen.
Toch heb je, als het erop aankomt, een verhaal nodig om op terug te vallen, om je bestaan te rechtvaardigen. Bij gebrek aan zo’n verhaal wordt het leven absurd en krijgt het nachtmerrie-achtige trekjes. Dat is wat Het proces laat zien: alle gebeurtenissen worden beheerst door een soort logica die alleen te vergelijken is met die van de droom. Een droom is geen verhaal, het is een ervaring. Alles wat erin gebeurt overkomt je, zonder dat je er greep op krijgt. Pas na het ontwaken kun je er soms nog iets van reconstrueren, maar het blijft raadselachtig, fragmentarisch, en je weet niet wat het betekent. Maar Jozef K. ontwaakt niet. Of beter gezegd: hij ontwaakt in de droom: alles wat hem overkomt is absurd, en de enige wetmatigheid die erin te bespeuren valt is die van dromen.

Dat blijkt uit het feit dat het verhaal van Het proces zich volledig afspeelt in het heden; het beslaat weliswaar een jaar (van zijn dertigste verjaardag tot zijn eenendertigste), maar het is opmerkelijk dat Jozef K. geen verleden heeft. Nergens wordt iets verteld over wat er voorafging aan de dag waarop hij gearresteerd wordt. (Alleen wanneer zijn oom ten tonele verschijnt, wordt verteld dat die zijn voogd was, waaruit je zou kunnen afleiden dat hij een wees is. De voogdij suggereert in elk geval dat K. een eenling is.)
Dat ontbreken van een verleden is in dit geval des te veelzeggender, omdat een proces tegen hem noodzakelijkerwijs zou moeten gaan over iets dat gebeurd is in het verleden. Maar er is geen verleden, net zomin als er een aanklacht is. En wie geen verleden heeft, heeft geen verhaal waarop hij zich zou kunnen beroepen (al is het maar als alibi). Het enige wat er is, is de aanzegging van een proces, en daaruit voortvloeiend: een suggestie van schuld.
Daarom doet Het proces zo sterk aan een droom denken: in dromen bestaat alleen het heden. Wat Jozef K. overkomt vertoont sterke overeenkomst met het soort droom dat iedereen wel kent: je moet ergens heen, maar onderweg word je afgeleid en opgehouden door duizend-en-een dingen, zodat je maar niet opschiet. Ondertussen wordt de noodzaak om op te schieten alleen maar groter, en nooit bereik je je doel.

Dat Josef K. zich niet bewust is iets verkeerds te hebben gedaan, en dus meent onschuldig te zijn, blijkt geen enkel gewicht in de schaal te leggen. Het ligt voor de hand dat de eerste vraag die je in zo’n situatie zou stellen is: hoe luidt de aanklacht? En de tweede: door wie word ik beschuldigd? Maar van meet af aan worden zijn pogingen om opheldering te krijgen gefrustreerd met intimiderende betogen; degenen met wie hij te maken krijgt, benadrukken stuk voor stuk dat ze slechts ondergeschikte figuren zijn die hun opdracht uitvoeren; zelf weten ze niets, maar met al hun verwijzingen naar het hogere gezag van de rechtbank dwingen ze hem wel te voldoen aan de eisen van dat gezag. Hij moet zich melden voor verhoren, en dat doet hij ook.
Toch zit er totaal geen schot in de zaak. Ondertussen gebeurt er wel van alles: K. is voortdurend in de weer om zijn proces te bespoedigen, maar het tegendeel gebeurt. Alle onmoetingen die hij heeft, hebben gemeen dat ze een sterk toevallig en bijkomstig karakter dragen, en stuk voor stuk dragen ze alleen maar bij aan de mystificatie van het proces en de rechtbank. De inlichtingen die hij krijgt scheppen geen helderheid, alleen maar meer verwarring. Dat is het eigenlijke verhaal van Het proces – een absurde geschiedenis, die eindigt met zijn terechtstelling (zonder vorm van proces).

Het lijkt erop dat de rechtbank functioneert als een metafoor voor de werkelijkheid zoals die door Kafka wordt ervaren. Die werkelijkheid blijkt ongrijpbaar en tegelijk allesbeheersend. Het is een absurde werkelijkheid, als die van een droom: de griffie van de rechtbank blijkt gehuisvest op benauwde zolders, in vreemde uithoeken van grauwe woonwijken; de advocaat die hij op voorspraak van zijn oom krijgt, ontvangt hem in bed, in een zeer duistere woning en lijkt eerder de rechtbank dan zijn zaak te verdedigen. Enzovoort.
In het voorlaatste hoofdstuk van Het proces wordt een parabel verteld, ter toelichting op de Wet. Het is een verhaal over een man die toegang tot de wet wil krijgen. Maar de toegang tot de wet wordt hem ontzegd door een bewaker die hem meedeelt dat hij hem ‘nu nog geen toegang’ kan verlenen, al staat de poort altijd open. De man brengt vervolgens zijn hele leven bij de poort door, maar steeds is de boodschap hetzelfde. Tot hij tenslotte, stervende, te horen krijgt dat deze toegang alleen voor hem bestemd was. Dan sluit de wachter de poort.
Deze parabel wordt uitputtend geïnterpreteerd. Volgens K. misleidt de wachter de man die toegang vraagt tot de Wet, maar de geestelijke die het verhaal vertelt, bestrijdt dat. De wachter misleidt hooguit zichzelf, betoogt hij.
Maar komt het parabeltje er niet op neer dat de man te allen tijde toegang had gehad tot de wet als hij zich niet door de wachter (autoriteit) had laten intimideren? En betekent dat, toegepast op K.’ s situatie, niet dat ook hij zich heeft laten intimideren door een rechtbank die alleen maar dreigt met een proces en niet eens met een aanklacht komt? Sterker nog: niet eens door de rechtbank zelf, maar door alle verhalen die hij over de rechtbank hoort (precies als in de parabel: de wachter vertelt een afschrikwekkend verhaal over volgende wachters en poorten).
Zowel in de parabel als in het verhaal over Josef K. zijn het de intimiderende verhalen die beide protagonisten gevangen houden in hun machteloze positie. Dus in beide verhalen wordt de macht van het verhaal onderstreept – maar op een negatieve manier. Het ontbreken van een verhaal dat de gang van zaken kan rechtvaardigen, blijkt even gevaarlijk, even fataal zelfs, als het geloof hechten aan verhalen van-horen-zeggen. Beiden, zowel K. als de man in de parabel, worden het slachtoffer van hun geloof in die verhalen.
Met andere woorden: aan de ene kant ontbreekt het aan een verhaal (op grond waarvan K. berecht zou moeten worden), en aan de andere kant wemelt het van verhalen uit de tweede of derde hand (dus onbetrouwbaar) over een rechtssysteem dat zo corrupt is als wat, en daardoor een absolute macht lijkt te vertegenwoordigen.
Er bestaat een rechtstreeks verband tussen dat ontbrekende verhaal en al die verhalen van-horen-zeggen, want juist doordat er geen dragend verhaal is dat een proces zou kunnen rechtvaardigen, krijgen de verhalen over de rechtbank mythische proporties.

Zo beschouwd, gaat Het proces dus over de bedrieglijke macht van verhalen: we hebben verhalen nodig om onszelf te legitimeren, om onze positie en ons gedrag te kunnen bepalen. Ontbreekt zo’n verhaal – zoals in het geval van K. – dan verliezen we elk houvast. Op zoek naar hulp en informatie moet K. afgaan op wat anderen hem vertellen, maar die verhalen over de rechtbank vergroten de verwarring en onzekerheid alleen maar.
(Geen wonder dat Het proces vaak religieus geïnterpreteerd is: ook religies gaan ervan uit dat de mens zich dient te onderwerpen aan de absolute macht van een god die zich aan elke controle onttrekt. En het optreden van de geestelijke die de parabel vertelt, lijkt die interpretatie te versterken.)

2

Die religieuze interpretaties laat ik hier rusten. Ik houd vast aan mijn uitgangspunt dat Het proces in wezen een verhaal is dat draait om het ontbreken van een verhaal. Toen ik dat had bedacht, vroeg ik me af of Kafka misschien de eerste was die het ontbreken van een verhaal tot thema van een verhaal had gemaakt. Bestaan er niet meer van zulke verhalen? En zo ja, wat voor licht kunnen die werpen op Kafka’s verhaal?
Je zou bijvoorbeeld kunnen denken aan het boek Job, uit de bijbel: ook Job wordt plotseling, zonder aanwijsbare reden, overvallen door rampspoed. De ene na de andere boodschapper arriveert met verschrikkelijke onheilstijdingen: zijn vee geroofd en verbrand, zijn knechten omgekomen, en ten slotte ook zijn zonen en zijn dochters – en steeds is het refrein van de boodschappers: ‘Ik ben als enige ontkomen om het u te vertellen.’
Maar terwijl het voor Job een raadsel is waarom al die rampspoed hem treft, en de aanleiding tot vertwijfelde gesprekken met zijn vrienden, weet de lezer dat hij inzet is geworden van een soort weddenschap tussen God en de Satan. Dat is het verhaal dat erachter zit. Er is dus – voor de lezer – geen sprake van een ontbrekend verhaal, zoals in Het proces.

Een ander verhaal dat me tebinnen schiet is Bartleby, the scrivener, van Melville. Dit is een verhaal over een kleurloze kantoorklerk in Wallstreet die zijn werkgever tot wanhoop drijft omdat hij elke opdracht en elk verzoek beleefd maar hardnekkig afwijst met het zinnetje ‘I would prefer not to’. Het ontleent zijn zeggingskracht aan het feit dat zijn werkgever, die de verteller is, ondanks al zijn welwillende pogingen, geen contact met hem krijgt en helemaal niets over hem te weten komt. Het ontbrekende verhaal is hier dat van Bartleby’s verleden – een raadsel dat niet wordt opgelost en dat Bartleby wonderlijk genoeg tot een onvergetelijke figuur maakt. Het enige dat de verteller na zijn hongerdood nog ter ore komt is het ‘gerucht’ dat Bartleby ooit gewerkt zou hebben op een kantoor waar onbestelbare brieven werden verwerkt.
It is an irreparable loss to literature’, verzucht de notaris-verteller al in het begin van zijn verhaal over dit ontbrekende verhaal. Een staaltje van sublieme ironie, want juist daardoor blijft Bartleby in je geheugen gegrift staan als een van de geheimzinnigste en aandoenlijkste personages uit de wereldliteratuur. Hadden we meer gehoord over zijn verleden, en daaruit kunnen begrijpen hoe en waarom hij zo geworden was, dan was het effect ongetwijfeld heel anders geweest. Misschien had je dan meer compassie met hem gevoeld, maar daarmee zou ook het raadsel verdwenen zijn.
Dat ene gerucht, over zijn werk met die onbestelbare brieven, versterkt het raadsel alleen maar, want ook Bartleby zelf is zoiets als een onbestelbare brief geworden: een boodschap die niet aankomt, een vergeefs leven. Een gebaar in de leegte, dat des te schrijnender is omdat de verteller, ondanks zijn ergernis, zo zijn best doet om hem te begrijpen en te helpen.
Ja, in deze meesterlijke novelle uit 1853 speelt het ontbrekende verhaal een even intrigerende rol als in Het proces. Maar het heeft hier een heel ander effect: het maakt het personage Bartleby onvergetelijk, terwijl het effect in Het proces is dat het niet het personage Jozef K., maar zijn nachtmerrie-achtige zoektocht onvergetelijk maakt. Daar komt nog bij dat de realistische context waarin Melville’s verhaal zich afspeelt, sterk verschilt van de absurde droomsfeer in Kafka’s verhaal, waardoor het ontbrekende verhaal in het laatste geval een veel algemener, raadselachtiger en onheilspellender betekenis krijgt.

3

En dan realiseer ik me opeens dat er een heel genre van verhalen bestaat dat gebaseerd is op juist dit gegeven van het ontbrekende verhaal, namelijk detective-verhalen.
Detectives laten zich definiëren als verhalen waarin ‘het ontbrekende verhaal’, dat van de misdaad, stap voor stap wordt gereconstrueerd. Het genre van de detective, ontstaan in de 19de eeuw, is nog altijd heel populair (zij het tegenwoordig meer als tv-serie dan in boekvorm). Dat is niet alleen omdat de misdaad altijd een zekere aantrekkingskracht bezit, maar vooral ook omdat de reconstructie van het ontbrekende verhaal een spannende uitdaging is. En een morele noodzaak: de dader moet gevonden en bestraft worden.
Het uitgangspunt is steeds de constatering dat er een misdaad is gepleegd – meestal door het vinden van een lijk: er is iemand om het leven gebracht. Het einde van het gezochte verhaal staat dus vast. Het detectiveverhaal begint bij dat fatale einde, en het eindigt wanneer alle puzzelstukjes in elkaar passen – zodat het hele verhaal zichtbaar wordt. Dat verhaal is het verhaal van een dader, en hoe hij tot zijn daad kwam.

Voor zover elk verhaal een begrijpelijke verklaring probeert te geven van ‘hoe en waarom iets heeft kunnen gebeuren’, is het detectiveverhaal als het ware een verdubbeling van het verhaal: het verhaal van het zoeken naar een ontbrekend, of verborgen verhaal.
Misschien verklaart ook dat de aantrekkingskracht van het genre: het suggereert dat het altijd mogelijk is, een sluitende verklaring te vinden, ook – en juist – voor de rampzaligste gebeurtenissen. En niet alleen dat: die verklaring leidt ook tot het pakken van de dader, en dus tot bevrediging van ons rechtsgevoel.
Dat weerspiegelt het optimisme van de eeuw waarin het ontstond: de negentiende eeuw als de eeuw van de vooruitgang, waarin wetenschap en techniek de wereld veroverden en transformeerden. En bovendien de eeuw van het historisme: het besef dat alles wat bestaat een historische dimensie heeft die kan verklaren waarom het is zoals het is. Is het detective-verhaal, de speurdersroman, niet ook een afspiegeling van die historiserende instelling? De speurder gaat uit van het heden: de vondst van een lijk, de vermissing van een schilderij of een andere kostbaarheid, en vraagt zich af : ‘wat moet er gebeurd zijn dat tot dit resultaat heeft geleid?’ (Die vraag is belangrijker dan de vraag naar de dader(s), want om die te vinden moet je eerst deze vraag stellen.)
Dat het uitgangspunt altijd een misdaad is, is begrijpelijk. Die levert immers het sterkst mogelijke motief om op zoek te gaan naar de toedracht. Ons rechtsgevoel eist dat de dader gepakt en gestraft wordt. Maar filosofisch gezien is dat bijzaak. Niet meer dan het voorwendsel om vanuit het heden een verleden te reconstrueren: een verhaal dat fataal is afgelopen, en dat alleen door middel van intelligentie en opmerkzaamheid kan worden achterhaald. Zo zijn detective-verhalen ook altijd een lofzang op de scherpzinnigheid, op de rationele, analytische intelligentie, die elk probleem kan oplossen. De waarheid kan altijd achterhaald worden.

De detectivestory is dus een verhaal over de speurtocht naar een ander verhaal dat gaandeweg, stukje bij beetje, wordt achterhaald. (Een metaverhaal zou je het kunnen noemen, en als zodanig typisch modern.) Het weerspiegelt als het ware de triomf van een wetenschappelijke benadering van de werkelijkheid. Ook de wetenschap is immers op zoek naar een ‘ontbrekend verhaal’: het verhaal dat kan verklaren waarom de dingen zijn zoals ze zijn. In zijn aandacht voor details, zijn zoeken naar de kleinste aanwijzingen en zijn inspanningen om een sluitende bewijsvoering te construeren is de detective een perfecte en avontuurlijke verbeelding van de wetenschappelijke geest.
Maar dat het ontbrekende verhaal daarin altijd tot in details achterhaald en gereconstrueerd wordt, maakt detective-verhalen ook nogal voorspelbaar als genre. Hoe knap ze ook in elkaar zitten, in grote lijnen is het verloop steeds hetzelfde, en natuurlijk blijkt de dader bijna altijd degene van wie je het niet had verwacht. Misschien is dat de reden waarom de detective in populariteit allang is voorbijgestreefd door de thriller. Wanneer bijvoorbaat al vaststaat dat het gezochte ook gevonden gaat worden, wordt de zoektocht onvermijdelijk toch wat minder spannend en uitdagend.

4

Als Het proces een gewoon verhaal was over iemand die gearresteerd wordt, en niet begrijpt waarom, dan zou het voor de hand liggen dat het vervolgens over de oplossing van dit raadsel zou gaan. Het zou, als een detectiveroman, het verhaal reconstrueren dat tot die arrestatie leidde. Maar dat gebeurt in Het proces nu juist niet; het is in Josef K’s wereld ook onmogelijk, want zoals gezegd: er is geen verleden, evenmin als een aanklacht waarop K’s proces gebaseerd zou moeten zijn.
Kafka’s verhaal is dus allesbehalve een detective-story, en toch lijkt het er iets mee te maken te hebben. Zijn verhaal eindigt waar een detective-story zou beginnen: er wordt een moord gepleegd. Sterker nog: Het proces begint met een arrestatie en eindigt met een moord. Hij zet dus het schema van de detective-story (die begint met een moord en eindigt met een arrestatie) volledig op zijn kop.
Of hij dat bewust deed weet ik niet, maar zijn roman werkt daardoor in elk geval als een inktzwarte weerlegging van het optimisme van de detective-story: er is een suggestie van schuld, maar het verhaal dat deze suggestie zou kunnen rechtvaardigen of ontkrachten blijft achterwege: er is geen verhaal. Althans niet in de nachtmerrie-achtige wereld van K., die gevangen zit in een heden dat hem zelfs de troost van een verklaring van zijn situatie ontzegt.

Het bijzondere van Kafka’s fictie is dat de wereld waarin zijn personages leven zoals gezegd vaak meer wegheeft van een droom dan van de reëele wereld. Dat geldt niet alleen voor de werkelijkheid waarin Josef K. leeft, maar ook voor die van veel andere van zijn verhalen. Het maakt K’s heden tot een werkelijkheid zonder grond. Juist daarom werkt het verhaal zo beklemmend: net als in een droom kom je er nooit achter wat er nu precies aan de hand is. Er gebeurt van alles, maar er wordt niets opgelost. In tegendeel: het wordt alleen maar erger.
Was Kafka misschien de eerste die zulke irreële verhalen schreef? Zijn personages leven in een droomachtige realiteit, waarin alles zich alleen maar ontwikkelt van kwaad tot erger. Denk ook aan de onfortuinlijke Gregor Samsa, die op een ochtend ontwaakt als een insect. Of aan de plattelandsdokter uit het gelijknamige verhaal, of aan de landmeter K. uit Het slot, die zich verstrikt in eindeloze moeilijkheden als hij zijn verblijf in het dorp probeert te legitimeren: het lukt hem niet door te dringen in de geheimzinnige bureaucratie van het Slot. Ook hier doen de eindeloze overwegingen waarmee zijn pogingen gepaard gaan (over hoe het in elkaar zit en hoe hij het beste te werk zou kunnen gaan) denken aan het soort halfslaap waarin je steeds maar door blijft malen in hetzelfde gedachtenkringetje zonder dat je ooit een stap verder komt.
Deze verhaalwerelden zijn niet absurdistisch zoals bijvoorbeeld Daniil Charms of de dadaïsten absurdistisch waren. Kafka’s absurdisme is donkerder en dreigender omdat zijn verbeelding dwingender is. Hij schept situaties waaruit geen ontsnapping mogelijk is, en hoe absurd ze ook zijn, ze stellen iets aan de orde dat maar al te reëel is: het ontbreken van een (achter)grond. Anders gezegd: het ontbreken van een antwoord op de vraag ‘Waarom?’. Waarom wordt Jozef K. gearresteerd? Waarom verandert Gregor Samsa in een kever? Waarom krijgt K. in Het slot geen poot aan de grond? Zij weten het niet, en wij lezers weten het evenmin. Het gebeurt gewoon, en er valt niet aan te ontkomen. Het is de soms komische, soms benauwende absurditeit die dromen kenmerkt.

Daarmee verplaatste Kafka het toneel van de vertelling van de buitenwereld naar de binnenwereld. Wie zijn fictie leest, voelt dat hij een wereld betreedt waarin andere wetten van kracht zijn dan die in de gewone wereld gelden, dat het een ‘binnenwereld’ is die nog het meest gemeen heeft met die van dromen. Zoals een droom onontkoombaar is voor de dromer (tot hij wakkerschrikt), zo presenteren zijn verhalen zich aan de lezer – met diezelfde onontkoombaarheid.
Ongetwijfeld heeft Kafka wat dat betreft voorgangers gehad (je zou bijvoorbeeld kunnen denken aan Gogol), maar ik denk dat het toch vooral Kafka is geweest die met de droomachtige logica van zijn verhalen de fundamentele onkenbaarheid van de werkelijkheid heeft blootgelegd, en daarmee de existentiële onzekerheid als een van de centrale thema’s van de twintigste eeuwse literatuur heeft geïntroduceerd. Zijn verhalen maken de beklemming voelbaar die het gevolg is van het ontbreken van een dragend verhaal: zo’n verhaal dat het waarom van alles wat ons overkomt zou kunnen verklaren, bestaat niet meer sinds de grote religieuze verhalen hun geloofwaardigheid hebben verloren.
Maar de behoefte aan verhalen die deze lacune hoe dan ook op kunnen vullen is nog altijd groot; mensen lijken niet zónder te kunnen. (Vandaar dat we ons nu behelpen met de Big-Bang en de evolutietheorie – wetenschappelijke versies van zo’n verhaal. Maar het blijft behelpen, want de waarom-vraag kan ook de wetenschap niet beantwoorden.)
De beste illustratie van die universele behoefte vormen nog altijd de talloze scheppingsmythen uit alle culturen: logischerwijs kan niemand erbij geweest zijn, en toch wisten al die verhalen ons precies te vertellen hoe de wereld is ontstaan. Hoe kan dat? Daarop is maar één antwoord mogelijk: omdat het verhaal zelf de enige scheppende instantie was, en is. De wereld zoals wij die menen te kennen is geschapen door onze eigen verhalen. Dat is het ultieme realisme, en het enige waartoe we in staat zijn.

5

Als het detective-verhaal de weerspiegeling is van het wetenschappelijk vertrouwen in de menselijke intelligentie, en van de optimistische overtuiging dat voor alles een sluitende verklaring kan worden gevonden, dan vormen Kafka’s verhalen de tantalische weerlegging daarvan.
Waar de detective, op zoek naar het ontbrekende verhaal van de misdaad, er steeds in slaagt het te reconstrueren, zijn de personages van Kafka figuren die keer op keer hopeloos verdwalen in hun eigen verhaal. Ze begrijpen niet wat hun overkomt. Dat maakt Kafka’s verhalen uniek. In plaats van op zoek te gaan naar het ontbrekende verhaal, laat hij alleen de consequenties van dat ontbreken zien. Zijn personages zoeken niet naar verklaringen, proberen alleen maar ‘er het beste van te maken’, en verstrikken zich daarbij steeds verder in een web van complicaties.
Het verhaal als causale samenhang, als plot, als verklaringsmodel, of als reconstructie van een verleden heeft voor Kafka afgedaan. Hij lost niets op, maar beschrijft slechts situaties die je binnenvoeren in de perplexiteit van een bestaan zonder grond. Hij is een van die ‘negatieve denkers’ die volgens Kierkegaard ‘de wond van het negatieve’ voortdurend open houden. *) In die zin zijn zijn verhalen – hoe irreëel ook – realistischer dan alle andere. Het zijn gelijkenissen van een tijdloze actualiteit. Als er één doorslaggevende reden is waarom hij als de grootste schrijver van de twintigste eeuw beschouwd kan worden, dan is het daarom.

*) Geciteerd uit Gabriel Josipovici, What ever happened to modernism? (2010)

Over de auteur

Piet Meeuse