Het verhaal als ritueel

H

Hoe het verhaal als vorm, als taalcreatie, is ontstaan, daarover kunnen we alleen speculeren. Waarschijnlijk is het in zijn vroegste vorm onderdeel geweest van een ritueel van zang en dans. Door de eindeloze ritmische herhaling van een paar primitieve, gezongen frasen, zo stel ik me voor, werd de suggestie gewekt van een gebeurtenis die op magische wijze herhaald en gevierd werd.
Op magische wijze herhaald. Dat wil zeggen: uitgebeeld in de dans. Die dans zou dan verwezen hebben naar een gebeuren dat zich ooit, in het verleden, zou hebben voorgedaan. En de begeleidende ‘frasen’ zouden dat op rudimentaire wijze hebben gearticuleerd.
En gevierd. Dat wil zeggen dat de opvoering of uitvoering van dat ‘oerverhaal’ een collectief en feestelijk karakter bezat. Het was een ritueel waaraan de hele stam deelnam, al zal er waarschijnlijk een ‘voorzanger’ zijn geweest die de leiding had (en misschien ook een paar dansers met een speciale rol).

De hele twintigste eeuw hebben antropologen en godsdienstwetenschappers discussies gevoerd over de verhouding tussen mythe en rite: zijn de mythen ontstaan uit de riten (ter verklaring van die rituelen), of was het andersom, en verwijzen de riten naar gebeurtenissen in de mythen? Beide elementen lijken hoe dan ook sterk met elkaar verweven. Zonder mezelf als deskundige op te werpen ben ik geneigd te denken dat beide zich uit één complex kunnen hebben ontwikkeld tot twee verschillende fenomenen: het verhaal (als verklaring) enerzijds en het ritueel (als symbolische handeling) anderzijds.
Is dat niet afleesbaar aan de rol van beide fenomenen in het christendom? Wat er precies gebeurd is, weten we niet, maar er moet aan de vooravond van Jezus’ kruisdood een paasmaaltijd hebben plaats gevonden: de oergebeurtenis. Daaruit is een verhaal (: een mythe) ontstaan waarin hij brood en wijn aanduidde als zijn lichaam en zijn bloed, de symbolen van zijn offerdood. Die maaltijd werd vervolgens later ritueel herhaald om zijn dood te herdenken, en daaruit ontstond het ritueel van de eucharistie, dat in elke katholieke mis herhaald wordt. Dat zou kunnen pleiten voor de prioriteit van het verhaal, maar dat verhaal gaat al over een symbolische handeling: een ritueel – en dus zijn beide in elkaar geïmpliceerd.
Wat mythe en rite gemeen hebben is in elk geval hun herhaalbaarheid, hetzij in woord of gebaar. Daarom is het van belang het rituele aspect in verhalen, evengoed als het verhalende aspect in rituelen, te onderkennen. Afgezien van het feit dat hetzelfde verhaal steeds opnieuw kan worden verteld, is bijvoorbeeld in mythen en sprookjes het rituele karakter te herkennen in het gegeven dat bepaalde handelingen driemaal herhaald worden (bijvoorbeeld opdrachten die moeten worden uitgevoerd), waarbij pas de derde keer het gewenste resultaat oplevert. En dat het vertellen van verhalen tot op heden iets ritueels heeft behouden is duidelijk zichtbaar in de rol die het in het leven van jonge kinderen speelt. Ze willen steeds opnieuw hetzelfde verhaal, in dezelfde bewoordingen, horen. (Zoals ze ook dol zijn op liedjes of spelletjes die gepaard gaan met vaste gebaren).
Het oorspronkelijk rituele karakter van verhalen is ook nog herkenbaar in de vaste formules waarmee traditionele sprookjes beginnen (‘Er was eens…; ) en eindigen (‘En ze leefden nog lang en gelukkig.’). En zo is ook het luisteren naar een verhaaltje voor jonge kinderen nog altijd een betoverend ritueel.

In de orale overlevering moest het verhaal regelmatig herhaald worden, om te voorkomen dat het vergeten zou worden. Het vastleggen van verhalen in schrift was een verduurzaming van de vorm: die garandeerde de herhaalbaarheid, maar die garantie betekende tevens dat de noodzaak van de regelmatige orale herhaling verviel.
Bovendien betekende het lezen op den duur ook een individualisering van de beleving van het verhaal. Naarmate de geschreven verhalen hun sacrale betekenis verloren, verviel ook de noodzaak om ze te reciteren. Wij lezen de meeste verhalen nog maar één keer. Alleen sacrale verhalen, of verhalen die verbonden zijn met een feest (Sinterklaas), of een herdenking (zoals de Dodenherdenking) worden nog regelmatig herhaald en hebben nog een duidelijke rituele functie.

Maar al is het kennisnemen van verhalen door het lezen geïndividualiseerd, en is het daardoor als plechtig of feestelijk collectief gebeuren vrijwel verdwenen (behalve in de kerk), zelfs in het individuele lezen is nog altijd een rudimentair ritueel herkenbaar. Wie een boek opent om een verhaal te gaan lezen, voltrekt nog steeds een soort ritueel. Het gaat gepaard met vaste gebaren: je gaat zitten (of liggen) in een comfortabele houding en het openslaan van het boek, het omslaan van de bladzijden zijn sterotiepe handelingen die zich voltrekken in de stilte die vereist is om je te kunnen concentreren. Je zou het ook een rituele verdwijning kunnen noemen: zolang de lezer leest, is hij afwezig.
Bovendien heeft het geschreven (en gedrukte) verhaal een vastgelegde vorm, die het naar believen herhaalbaar maakt. (Er zijn mensen die hun favoriete verhalen met een zekere regelmaat herlezen, zoals de Reve-fans die elk jaar tussen kerst en Oud en Nieuw De avonden herlezen.) Die herhaalbaarheid van de vorm is essentieel omdat ieder verhaal in wezen nog altijd een magische overwinning op de tijd is. Wat verteld wordt, is voorgoed vastgelegd en kan in die vorm naar believen herhaald worden, en dus opnieuw gebeuren. Dat is ook de zin van het jaarlijks opnieuw voorlezen van de gewijde verhalen tijdens de grote religieuze feesten (Kerst, Pasen en Pinksteren). Dan is het rituele karakter van het verhaal manifest en expliciet.
Het rituele, feestelijke aspect van verhalen is trouwens ook nog volop aanwezig wanneer een verhaal wordt opgevoerd als toneelstuk of opera. In de dramatische kunst wordt het verhaal nog steeds collectief beleefd als een ritueel, in de speciale omgeving van een schouwburgzaal, en besloten met een (al even ritueel) applaus.

Het oorspronkelijk rituele karakter van verhalen is verder nog herkenbaar in de vorm waarin ze werden overgeleverd: dat was duizenden jaren lang (tot in de 18de eeuw) een versvorm: er werden bepaalde metrums gebruikt (bijv. dactyli of jamben). En dat had niet alleen een mnemo-technische functie. Dat die metra ooit ook een rituele, religieuze betekenis bezaten is bijvoorbeeld duidelijk uit de Indische literatuur, zoals de Rigveda, waarin gezegd werd dat men zich ‘in metrums’ moest hullen om de goden zonder gevaar te kunnen benaderen, omdat de goden zich ooit in metrums hulden om het vuur te naderen zonder zich te branden *). ‘Dat het de goden gelukt is onsterfelijk te worden’ schrijft Calasso, ‘hebben ze alleen aan de metrums te danken.’ Het metrum is pure vorm, en die vorm had kennelijk ook een bezwerende functie.

Wat kan dat rituele aspect voor hedendaagse lezers betekenen? Als het verhaal in wezen een in taal herhaalbaar gemaakt gebeuren is – wat voor functie heeft dat dan voor de lezer? Hij voltrekt het gebeuren door het te lezen. Dat is een verinnerlijking: wat in het verhaal gebeurt, wordt in de lezer opnieuw voltrokken. Zo wordt het tot een ervaring.
Dat wil zeggen dat het verhaal, als het goed is, iets in de lezer verandert. Er vindt een transformatie plaats. Zoals het verhaal ontstaan is als de transformatie van een herinnerde gebeurtenis in taal, zo wordt tijdens het lezen het verhaal opnieuw (nu in omgekeerde richting) getransformeerd tot een ervaring (de gebeurtenis wordt beleefd).
Wat is dat voor ervaring?
Het is geen rechtstreekse, maar een door taal bemiddelde ervaring. Die heeft het voordeel dat je er geen directe consequenties aan hoeft te verbinden: als taalervaring doet het verhaal een beroep op gevoel en verstand, maar het dwingt niet tot handelen. Het biedt de gelegenheid gebeurtenissen mee te maken, en er tegelijkertijd ‘op veilige afstand’ getuige van te zijn en erover na te denken. Het lezen is een ritueel dat je tot deelnemer aan het verhaalde gebeuren maakt, maar ook tot beschouwer ervan.

Het lezen of beluisteren van een verhaal heeft ook ritueel karakter omdat het iets doet met de beleving van de tijd. Het is een versmelting, als het ware, van de tijd van het verhaal met de tijd van degene die het leest of hoort. Voor de duur van het lezen of luisteren vergeet men zijn eigen tijd en gaat op in de imaginaire tijd van het verhaal, die gevangen is in een vorm.
Dat is misschien wel het belangrijkste effect van rituelen in het algemeen, en van verhalen in het bijzonder: de vormgeving van de tijd in een serie handelingen, die tevens een zingeving is. Dankzij het ritueel is de tijd niet langer een vormeloos, ongrijpbaar wegvloeien, maar krijgt hij betekenis door het handelen: hij verandert in een gebeuren.
Mircea Eliade heeft beschreven hoe in de archaische samenleving de oorsprongsmythen werden beleefd als een actualisering: het reciteren van de mythe was een opheffing van de tijd, wat er verhaald werd, gebeurde opnieuw.**) Het verleden herleeft in het heden. Iets dergelijks geldt eigenlijk voor ieder verhaal dat gelezen of beluisterd wordt: het gebeurt opnieuw, in het heden van de lezer. Al gaat het over gebeurtenissen van eeuwen geleden, of zelfs fictieve gebeurtenissen.
Ook een moderne auteur als Thomas Mann was zich daarvan bewust. In Joseph und seine Brüder drukt de verteller het zo uit: ‘Fest der Erzählung, du bist des Lebensgeheimnisses Feierkleid, denn du stellst Zeitlosigkeit her für des Volkes Sinne und beschwörst den Mythus, dass er sich abspiele in genauer Gegenwart!’ ***)

Het verhaal, beschouwd als ritueel, is dus in de eerste plaats een bezwering van de tijd: het geeft vorm aan een (al of niet gefingeerd) verleden: roept het op, laat het opnieuw gebeuren in woorden, en eventueel gebaren. Door deze identificatie van het heden met het verleden krijgt de tijd betekenis. Dat is de betekenis van het verhaal als ritueel: het herhaalbaar en beleefbaar maken van de tijd. Het is een rituele overwinning op de tijd. En hoe illusoir die overwinning ook is, daarin schuilt vermoedelijk de betovering van verhalen, die ook door jonge kinderen al wordt ervaren: voor het eerst ondergaan ze de tijd als een opeenvolging van gebeurtenissen waardoor ze de wereld als een betekenisvol geheel ervaren.

*) Zie Calasso, De literatuur en de goden, p. 104 ev.
**) Mircea Eliade, Le sacré et le profane
***) Thomas Mann, Joseph und seine Brüder, Deel I, Die Geschichten Jakobs, p. 53

 

Over de auteur

Piet Meeuse