Hoe je de smaak te pakken krijgt

H

Over smaak – de goede, de slechte, en de eigen

De smaak is het intiemste zintuig, want het vertelt je iets over de dingen die je via de mond in je lichaam toelaat. Daarom is het waarschijnlijk ook het meest kieskeurige zintuig. Het oog kan allerlei dingen zien die je niet bevallen, het oor kan vreselijke dingen horen en de neus kan kwalijke luchtjes opsnuiven zonder dat je daar heftig op hoeft te reageren, maar als we iets proeven dat ons tegenstaat, hebben we meteen de neiging om het uit te spugen, of zelfs te kokhalzen. En als de omstandigheden dat verbieden, kost het ons nog moeite om geen vies gezicht te trekken.
Grappig genoeg is het juist de goede smaak, die ons dat verbiedt. Hetzelfde zintuig dat ons waarschuwt: Nee! Niet doorslikken! verbiedt ons tegelijkertijd om het uit te spugen. Hoe zit dat? Wat is hier aan de hand?
Wat hier aan de hand is, noemen we ‘beschaving’. Het smaakzintuig zetelt in de mond, in de smaakpapillen van de tong. Maar toevallig is die tong ook het orgaan van de spraak, en dus van de taal. En als de taal zich met de smaak gaat bemoeien, wordt het ingewikkeld. Opeens blijkt het woord ‘smaak’ ook iets anders te kunnen betekenen. Zodra het woord ‘smaak’ zijn letterlijke betekenis verliest en op allerlei andere dan culinaire kwesties wordt losgelaten, gebeurt er iets raars met dat woord: dan wordt het normatief.
‘Smaak hebben’ betekent dan opeens: een goede smaak hebben, en ‘geen smaak hebben’ betekent: een slechte smaak hebben. Hetzelfde geldt voor de woorden ‘smaakvol’ en ‘smakeloos’. Alsof er maar één smaak bestaat, namelijk de goede. En de goede smaak is uiteraard altijd de eigen smaak.

Wat is dat voor vreemde manoeuvre? Vanwaar die claim op het smaakbegrip, die van een esthetische kwestie een ethische lijkt te maken? Iets waarmee je ‘goed’ of ‘fout’ kan zitten? (Er zijn mensen die er een sport van maken om meesmuilend vast te stellen dat iemand een ‘fout kapsel’ heeft, of ‘foute’ schoenen draagt. Als ik dat hoor, vraag ik me altijd af of ‘foute schoenen’ erger zijn dan foute opmerkingen. Neem bijvoorbeeld die mensen die besmuikt spreken over OSM, alsof ze in het verzet zitten. Maar laat ik niet afdwalen.)
Dat smaken verschillen, daar twijfelt niemand aan. Maar waarom zou je daar een moreel oordeel aan verbinden? Waarom wordt smaak, in overdrachtelijke zin, zo vaak gebruikt als een stok om de hond te slaan?
Het antwoord ligt waarschijnlijk opgesloten in de aard van het beestje: we zijn nu eenmaal sociale dieren. En dat betekent niet alleen dat we graag bij een groep horen, maar ook dat we ons graag van elkaar onderscheiden. En zoals binnen elke groep vanzelf een pikorde ontstaat, zo ontstaat ook tussen die groepen onderling weer een hiërarchie. Juist omdat smaken zo van elkaar verschillen, is het een van de favoriete manieren geworden om je van anderen te onderscheiden.
Het is de kieskeurigheid van het zintuig die het tot uitverkoren metafoor heeft gemaakt om op beschaafde wijze te discrimineren. En het heeft dan ook meer te maken met beschaafde omgangsvormen, met sociale distinctiedrift en klassebewustzijn, dan met strikt esthetische of artistieke kwesties. Weliswaar vinden we onder de mensen die de goede smaak hoog in het vaandel hebben meestal ook de kunstliefhebbers, maar dat zegt niet zoveel: misschien houden ze vooral van kunst omdat het tot de goede smaak behoort om van kunst te houden.

Laten we het daar eens over hebben: de relatie tussen ‘goede smaak’ en kunst – bestaat die eigenlijk wel? Smaak is een typisch consumptief begrip: de verwende consument proeft eens van dit en van dat, neemt een snuifje van het een en een hapje van het ander, op zoek naar de lekkerste, of de meest verfijnde smaak.
Maar iemand die zelf iets nieuws produceert, is daar helemaal niet mee bezig. Die is geïnteresseerd in heel andere dingen: die vraagt zich af, bijvoorbeeld, hoe hij de film, of het liedje, of de tekst waaraan hij bezig is zó kan maken dat het eindresultaat de mensen raakt. Dat het een of andere reactie opwekt. Of het in de smaak zal vallen, moet hij maar afwachten, en of het van ‘goede smaak’ getuigt, dat interesseert hem waarschijnlijk geen bal.
Sterker nog: de kans is groot dat hij zal proberen daarvan af te wijken of die te provoceren, want dat is prikkelend. Dat heeft meer effect. Die goede smaak is namelijk een smaak waar niets op aan te merken valt: die is vooral beschaafd en dus nogal voorspelbaar. Als je mensen wilt raken, moet je dus iets maken dat die norm overtreedt, en door die codes heen breekt.
Creativiteit heeft meer te maken met het overtreden van regels en normen, en dus met het provoceren van de ‘goede smaak’, dan met het maken van ‘smaakvolle’ dingen. Vandaar dat kunst regelmatig in conflict komt met wat als ‘goede smaak’ geldt. En dat kan soms bizarre vormen aannemen.

Een voorbeeld. Onlangs zag ik een tv-reportage over Wim Delvoye, een Belgische kunstenaar die een zogeheten ‘art farm’ exploiteert in China, waar hij varkens tatoeëert. In de reportage was te zien hoe de beesten, luid krijsend, op een operatietafel werden gehesen en bewerkt, om vervolgens, weer onder luid protest, met man en macht in een vrachtwagentje te worden gesjord en vervoerd naar de expositieruimte, waar de Chinese Nouveau Riche geïnteresseerd kennisnam van de nieuwste kunst uit het Westen.
In België waren deze activiteiten blijkbaar verboden – vandaar dat hij naar China was uitgeweken. De kunstenaar legde uit dat hij gefascineerd was door de combinatie van zoiets onuitwisbaars en definitiefs als een tatoeage op zoiets sterfelijks als een varken. Deze diepzinnige gedachte werd nog wat verder uitgediept met de trotse aankondiging van de volgende stap. De f van ‘art farm’ zou veranderen in ‘ph’ – van pharmacie, want hij wilde ook op een farmaceutische manier met varkens gaan knutselen… Want de kunst kon natuurlijk niet achterblijven bij de wetenschap… etcetera.

Met goede smaak heeft dat geloof ik niet veel te maken. Je kunt je natuurlijk ook afvragen wat het met kunst te maken heeft, maar sinds we eraan gewend zijn geraakt dat alles kunst is wat zich als ‘kunst’ presenteert, heeft dat weinig zin meer. Ik moet dus aannemen dat de getatoeëerde varkens van Wim Delvoye thuishoren in het rariteitenkabinet van de hedendaagse kunst en stel vast dat het verband met goede smaak mij niet duidelijk is.
Maar als het zijn varkens vergaat zoals de dode beesten van Damien Hirst, en talloze andere curiositeiten van de twintigste-eeuwse avantgarde, dan zullen ze hun plekje krijgen in de kunstgeschiedenis. Dan komen ze – dood of levend – terecht in kunstverzamelingen, waar ze ongetwijfeld meer geld waard zullen worden dan hun ongetatoeëerde soortgenoten die roemloos eindigen als karbonade of babi pangang.
En ziedaar – vroeg of laat breekt dan de dag aan waarop het tot ‘de goede smaak’ van de kunstliefhebbers zal behoren om een varken van Delvoye in je verzameling te hebben en kunsthistorici zullen er een interessant verhaal bij vertellen over ‘bio-art’ – of welke naam ze er ook voor verzinnen. Precies zoals de uit afval in elkaar geknutselde werken van Dada-kunstenaar Kurt Schwitters, ooit verguisd als ontaarde kunst, een halve eeuw later door de kunstgeschiedenis geheiligd waren, en dus veel geld waard.
Tenminste: dat is het scenario waarop kunstenaars als Delvoye hopen. En waarop de liefhebbers van eigentijdse kunst speculeren wanneer ze zo’n tattoo-varken kopen.

Op het gebied van kunst, wil ik maar zeggen, loopt de ‘goede smaak’ altijd op veilige afstand achter de feiten aan. Ze past zich aan: ze wacht af tot de kunst gecanoniseerd is. Dat wil zeggen: ingepast is in een of andere traditie, in een overtuigend verhaal. Zodra dat eenmaal is gebeurd, wordt de kunst geaccepteerd en maakt de Goede Smaak zich er meester van. De goede smaak is dus conservatief. Het is de smaak van de geschiedenis. En de smaak van het geld.

Hoe smaakt geld? Dat is moeilijk te zeggen, maar één ding staat vast: het smaakt altijd naar meer. En het stinkt niet, zegt men. Wat kunst verder ook nog is of voorstelt – zolang het als ‘kunst’ geprezen wordt is het in elk geval een goeie belegging. Als er een relatie bestaat tussen ‘goede smaak’ en kunst, dan zit die blijkbaar vooral in het prijskaartje dat eraan hangt. Want goede kunst is duur. (Net als goede raad.)

Maar wat is goede kunst? Met deze vraag, dames en heren, begeven we ons op het terrein van de hedendaagse mythologie.
De mythe van de kunst is de mythe van het geniale individu dat iets bijzonders maakt, desnoods tegen alle geldende regels en normen in. Ofwel: de mythe van de uitzondering. De kunst dankt haar exclusieve status aan het feit dat zij de cultivering is van het uitzonderlijke, het unieke. En in deze tijden van massaproductie en massaconsumptie, aangewakkerd door massamedia, heeft zij zich dus een cultstatus verworven.
Maar die status moet voortdurend bevestigd worden: het bijzondere van de kunst moet voortdurend onder de aandacht gebracht worden om onszelf ervan te overtuigen dat we geen domme kuddedieren zijn, maar individuen die tot een uitzonderlijke soort behoren. Daarom bemoeien ook de massamedia zich met kunst. En daarmee zijn we aangeland bij het grote geheim van de cultuurindustrie zoals wij die kennen: het mysterie van de Publiciteit, de Roem en het Grote Geld. Simsalabim! Sesam open u!

In de sprookjeswereld van de massamedia, waar Roem en Succes stralen en schitteren als de onwaarschijnlijke schatten in de grot van Ali Baba en de veertig rovers, in die wereld wordt ook de kunst onderworpen aan de wetten van de publiciteit en de marktwerking. Dat betekent dat ze getransformeerd wordt tot ofwel amusement, ofwel nieuws. Of het is leuk – en dan moet je er niet over zeuren, maar je laten vermaken. Of het is iets nieuws, en dan moet het bij voorkeur gek, schokkend of schandalig zijn.
Maar in beide gevallen gaat er iets verloren. Als kunst amusement is, moet ze ons verstrooien en afleiding bieden. Waar het over gaat, doet er niet toe. En als het nieuws is, moet het opwindend nieuws zijn. Want wat geen opzien baart, is geen aandacht waard. Ook in dat geval is de inhoud ondergeschikt aan de nieuwswaarde. En waar het in beide gevallen aan schort, is: ruimte voor de reflectie. Want amusement fungeert als vergeetmachine, en de wereld van het nieuws is de wereld van de kortstondige sensatie.
Wat heeft dit alles met smaak te maken? Al slaat u me dood – ik zou het niet weten. Waarschijnlijk even weinig als een hamburger met een inwoner van Hamburg. Wat ik wèl weet is dat de wet van de grote getallen, die de publiciteitsmachine beheerst, meer met roem en succes te maken heeft dan met interessante kunst. Dat komt doordat in die machine de inhoud vanzelf irrelevant wordt. The medium is the message – nietwaar? Kunst is ook een medium – en wanneer dit medium zelf gemediatiseerd wordt, wat is dan de message? Dat het kunst is! En kunst moet, want kunst is iets bijzonders.
In deze context is de vraag wat goede kunst is, eenvoudig te beantwoorden: goede kunst is succesvolle kunst.

Wie naar inhoud zoekt, heeft in deze mallemolen, waar succes de belangrijkste norm is, weinig te zoeken. Inhoud heet daar tegenwoordig content – dat wil zeggen dat het de omroepbazen geen bal kan schelen waar het over gaat, zolang ze maar content kunnen zijn over de kijkcijfers.
Wie wil weten waar het over gaat, wie zich erin zou willen verdiepen, die heeft tijd nodig. Tijd om het in zich op te nemen, om erover na te denken, en eens wat te lezen bijvoorbeeld. Maar lezen – heremijntijd! – een heel boek lezen, wie kan zich die luxe nog veroorloven? Niet voor niets is de literatuur op het slagveld van de multimediale publiciteit misschien wel het meest in het nadeel, omdat ze veel tijd, stilte en aandacht vergt. En laten we eerlijk zijn: dat is in de hedendaagse hectiek een onmogelijke eis.
Lezen, dat doe je tegenwoordig om informatie tot je te nemen. Rapporten, dossiers, verslagen. En vooruit – af en toe ook ter verstrooiing. Ja, als we op vakantie gaan, nemen we een stapeltje boeken mee en dan lezen we heus nog wel eens een goed boek! Maar het lezen van literatuur is, net als het bezoeken van schouwburgen en exposities, een betrekkelijk elitaire aangelegenheid. Dat doen alleen mensen die erin geïnteresseerd zijn.

Daar is trouwens niks mis mee. Kunst is altijd iets voor een elitaire minderheid geweest. Wat er mis is, is dat we denken dat dat mis is. Omdat we teveel tv kijken. En omdat we ons te makkelijk laten intimideren door het lawaai van de publiciteit. Maar de boeiendste dingen spelen zich vaak af buiten de schijnwerpers van die publiciteit. Het is met de kunst niet anders dan met de tomaten in het Westland: als die dag en nacht onder felle lampen opgejaagd worden om zo snel mogelijk op de markt gekwakt te worden, dan verliezen ze hun smaak.
En daar hadden we het over: smaak.
Ook kunst smaakt het beste als ze de tijd krijgt om te rijpen. En in een omgeving waarin alles draait om kijkcijfers en succes, komt ze dus zelden goed tot haar recht. Omdat de machinerie van de publiciteit en de roem nu eenmaal werkt met de wet van de grote getallen, selecteert ze alleen dat wat het grootst mogelijke publiek aanspreekt. En dus confronteert ze ons vooral met flauwekul en de eindeloos herkauwde cliché’s van de idolatrie. (Op het gebied van boeken bijvoorbeeld worden ze in Hilversum pas wakker wanneer half Nederland hetzelfde boek heeft gelezen. Dan moet De Davinci-code ook op tv worden ontcijferd, dan is Harry Potter nieuws. En wat ze zich in omroepland voorstellen bij een schrijver, dat kun je zien aan de schrijvers die het tot tv-personality gebracht hebben: opgewonden standjes als Boudewijn Büch en Bart Chabot mogen daar de literatuur vertegenwoordigen.)
Maar wie zich daardoor laat misleiden, begaat de klassieke fout om de wereld van de massamedia te houden voor de echte wereld. Dat is dezelfde vergissing als die van de mensen uit de provincie die niet meer naar Amsterdam durven omdat ze uit de media het beeld krijgen van een stad waar je niet meer veilig over straat kunt. Iedere Amsterdammer weet dat dat een lachwekkende karikatuur is, maar ja – als de tv je enige bron van informatie is, dan loert het onheil overal…
Gebrek aan smaak is domweg inherent aan elk gecommercialiseerd medium. Of beter gezegd: aan elke samenleving waarin de markt heilig is verklaard. Maar daar hoeven we ook weer niet al te somber over te doen: zelfs daar zit een positieve kant aan.

Want laten we wel wezen: waar zou de goede smaak zijn zonder de slechte? Hoe zouden we de glorie van een meesterwerk herkennen, als het niet bloeide als een roos op de mestvaalt? Als het niet stralend als een geestverschijning opdoemde uit de oceaan van pulp en Schund en grauwe middelmaat?
Dus is het dan niet een tikkeltje ondoordacht, meneer Komrij, ja zelfs een beetje goedkoop, om te klagen over de wansmaak en de middelmaat, als juist die u het ideale podium leveren om het toneelstukje van uw smaakbewuste verontrusting op te voeren? Schittert uw geniale kunstenaarschap niet dankzij al die middelmatige uilskuikens en smaakbedervers? Stel dat iedereen die zich roert in de publiciteit even smaakvol en geniaal was als u – waar bleef u dan? Daar zou u toch niet aan moeten denken? Dat zou pas echt een nachtmerrie zijn!

Ziedaar de hypocrisie van Ridders van de Goede Smaak. De barbaarse Legioenen van de wansmaak, die ze zo gloedvol bestrijden, vormen de solide basis van hun voorname status. Dus laten we de zegeningen daarvan ook eens tellen.
Elke in literatuur geïnteresseerde lezer weet bijvoorbeeld dat bij De Slegte meer bijzondere literatuur te vinden is dan op de bestsellertafels in de reguliere boekhandel. Dat is de verrassende keerzijde van sprookjeswereld van de Roem en de Publiciteit: dat kwaliteit niks hoeft te kosten, als je maar weet waar je die zoeken moet! Het werk van een schrijver als Coetzee bijvoorbeeld lag daar jarenlang voor een grijpstuiver te koop. En hij is de enige niet. Antiquariaten en rommelmarkten puilen uit van verguisde en vergeten schatten.  Het enige wat nodig is om van die situatie te profiteren is een beetje interesse, een beetje speurzin en zelfgeteelde smaak. Je hoeft alleen maar tegen de marketingmanagers te zeggen: Nee, dank u. Ik zoek het zelf wel uit.
Het gaat er dus niet om, de wansmaak te bestrijden of aan de kaak te stellen: dat is verspilde moeite. Waar het op aankomt is: zelf dingen doen, en dingen maken die getuigen van iets beters. Goede smaak bewijst zich niet door gekanker over het smaakbederf. Dat is net zoiets als het bestrijden van stank met een spuitbus dennegeur. Waardoor, zoals u weet, de indruk ontstaat van een bos dat vol ligt met dampende hopen. Nee – gewoon even de ramen openzetten: frisse lucht!
Want de werkelijkheid is nog altijd een stuk verrassender en boeiender dan die van de blikvernauwende publiciteit, en zolang het nog niet verboden is je eigen smaak te volgen, is er nog hoop. Nog steeds is het niet verboden om goede boeken te lezen, musea of concerten te bezoeken en je eigen smaak te ontwikkelen. Maar het is wel duidelijk dat je daar zelf iets voor moet doen.
Wie werkelijk geïnteresseerd is in iets, neemt de tijd en de moeite om zich erin te verdiepen. En wie zich in iets verdiept, behoort automatisch tot een elite. Sterker: dat is de enige elite die ertoe doet. En die bepaalt haar eigen agenda.
Wie zich laat leiden door de hype-machines is even dom als de ezel die de kar trekt omdat hem een wortel wordt voorgehengeld. Maar moeten we ons opwinden over het feit dat die oeroude truc nog steeds werkt? Of over de ezel die nog steeds niet doorheeft dat die wortel daar niet hangt om zijn eetlust te bevredigen, maar haar op te wekken?

En over eetlust gesproken – is dat niet een veel fundamenteler kwestie dan smaak? En als die eetlust met allerlei trucs opgewekt moet worden, dan is er iets raars aan de hand. Want een gezonde eetlust ontstaat toch spontaan? Jazeker, maar als je je gek laat maken door de voortdurende aansporingen om meer eten dan je op kunt, dan vergaat je de eetlust. Dan smaakt er niks meer. De enige remedie is: vasten tot je weer honger krijgt.

De metafoor van de eetlust zet de kwestie van de smaak in het juiste perspectief: zoals eetlust een noodzakelijke voorwaarde is om met smaak te kunnen eten, zo is interesse een noodzakelijke voorwaarde om dingen op waarde te kunnen schatten. Het gaat om de vraag of we werkelijke aandacht en interesse voor iets op kunnen brengen. Dat zijn de voorwaarden voor het ontwikkelen van een eigen smaak.
Waar die eetlust ontbreekt, waar ze met slimme trucs moet worden opgewekt, heeft het geen zin om te twisten over smaak. Wansmaak en smakeloosheid zijn een rechtstreeks gevolg van onverschilligheid en desinteresse. Daar gaapt het gat van de gemakzucht, dat zo vakkundig wordt opgevuld door de commercie: daar regent het hypes en modes, daar wordt het succes aanbeden en daar recruteren Koning Voetbal en de Eenarmige Bandiet in de gokhal hun volgelingen. Daar wordt de oeverloze verveling geëxploiteerd met de altijd lucratieve verheerlijking van sex en geweld.

Maar kop op! Iedereen krijgt wat hij verdient. Wie zoekt, zal vinden! En wie de pikorde in het kippenhok van de Cultuur belangrijker vindt, mag meekakelen over de goede smaak. Want alles begint of eindigt bij je eigen vermogen of onvermogen om je ergens in te verdiepen, bij onze wil of onwil om ergens over na te denken. Daarom zijn de klachten over wansmaak in de media even nutteloos als de verwijten over elitair denken of elitaire kunst dom zijn.
Wie de tijd neemt om zich echt in iets te verdiepen, krijgt de smaak vanzelf te pakken. Die smaak, dat is de ware smaak. Die smaak heet: aandacht, ontvankelijkheid, verbazing, doorvragen, nadenken… Die smaak te pakken krijgen – dat is de kunst. Die onthult een wereld die naar zoveel meer smaakt dan naar geld en succes alleen. Maar ik geef toe: dat vergt enig voorstellingsvermogen in het land van de koopkrachtplaatjes, waar alleen de bewindslieden die over financiën gaan sinds jaar en dag culinaire namen dragen als Kok, Zalm en Wijn.

(Tekst van een lezing, gehouden op het Wintertuinfestival 2005)

 

Over de auteur

Piet Meeuse