In het paleis op de Dam was een zaal te bezichtigen waar de schuttersstukken die er oorspronkelijk gehangen hadden, tijdelijk opnieuw te zien waren. Het was lang geleden dat ik het paleis van binnen had gezien, ik wist me er maar weinig van te herinneren (marmeren vloeren, een binnenplaats die me verraste – dat was het wel ongeveer). Dit leek me een goede gelegenheid om er nog eens te gaan kijken: ik wilde die schuttersstukken ook wel eens zien.
Het werd een deceptie: de zaal, ergens bovenin het gebouw aan de achterkant, was zo donker en de meeste schilderijen hingen zo hoog dat ze onmogelijk goed te bekijken waren. En waarom hadden ze alle ramen afgedekt, zodat er nauwelijks daglicht binnenkwam? Onbegrijpelijk.
De duisternis waarin de originelen schemerden werd wel gecompenseerd door een aantal manshoge digitale beeldschermen waarop je de schuttersstukken niet alleen heel goed van dichtbij kon zien, maar er, figuur na figuur, ook doorheen kon ‘swipen’, waarbij je dan op sommige plekken ook nog korte teksten met nadere toelichting te lezen kreeg.
Prachtig. Schitterend geschilderde portretten.
Nadat ik me daaraan een poosje al swipend, tegoed gedaan had, keek ik nog eens naar de originelen, verdronken in de duisternis, en verliet de zaal toch een beetje teleurgesteld. Waarom mocht daar geen daglicht bij? Het kon toch niet zo zijn dat die schilderijen geen daglicht konden velen, zoals bij prenten vaak het geval schijnt te zijn? Gek genoeg kwam het niet meteen in me op dat dat wel eens te maken kon hebben met die digitale beeldschermen, die in het daglicht zouden verbleken.
Het was een andere gedachte die me inviel. Ik bedacht dat sinds beelden met licht gemaakt worden – dus sinds het beeld zèlf uit licht bestaat, zoals al het geval was bij film- en diaprojecties, maar vooral sinds we vertrouwd zijn geraakt met elektronische beeldschermen, eerst op tv, en nu alom tegenwoordig op onze telefoontjes – dat sindsdien alle originelen het af moeten leggen tegen hun elektronische reproducties. Die stralen immers, en hun kleuren zijn daardoor helderder dan een origineel ooit kan zijn.
Na mijn bezoek aan het paleis bedacht ik verder dat die ontwikkeling misschien wel de uitdrukking is van iets heel fundamenteels. Licht is immers van oudsher het symbool geweest van het Ware, van de Waarheid. (Je hoeft maar te denken aan termen als Verlichting, Aufklärung, Enlightenment, Lumières, om dat ook in filosofische zin bevestigd te zien.) Daarom is de introductie van elektronische beeldschermen misschien wel te beschouwen als het symbolische moment waarop het beeld ‘waarder’ is geworden dan het afgebeelde. Een cruciaal moment in de cultuurgeschiedenis: sindsdien leven we in een wereld waarin het beeld als het ware de werkelijkheid dicteert, of in elk geval overvleugelt. We kennen iets pas de status van ‘echt’, ‘waar’ of ‘werkelijk’ toe als het in beeld is gebracht. Het licht dat het beeld uitstraalt is als het ware het aureool van de waarheid: zó is het, kijk maar.
Maar een beeld, zelfs in de technisch meest geavanceerde vorm van een hologram, blijft altijd een beeld. Dus een afbeelding van iets anders: van het echte, het origineel, dat werkelijk is wat het is. Alleen gaat dat echte, als we naar beelden kijken, altijd schuil achter de afbeelding ervan. En sinds het beeld een lichtbeeld is geworden – een elektronisch, digitaal lichtbeeld – zijn we eraan verslaafd geraakt. Iedereen heeft zijn eigen beeldschermpje op zak, dat we de hele dag door raadplegen. We volgen er het nieuws op, en het commentaar op het nieuws, want ook de taal is, voor zover schriftelijk, door dat beeldschermpje gevangen. En ik zeg niks nieuws als ik vaststel dat we die beeldvorming maar al te makkelijk verwarren met de werkelijkheid die erin, of erachter schuilgaat.
De visuele werkelijkheid nemen we waar dankzij het licht dat erop valt (vandaar waarschijnlijk de oude koppeling tussen licht en waarheid), maar ze verschijnt ons dus altijd als weerkaatst licht. Het licht dat ons nu uit de elektronische beelden bereikt is een ander licht. Pixels, kunstmatig licht, dat de dingen niet zozeer zichtbaar maakt, maar herschept in de vorm van een beeld. En de overtuigingskracht van zulke beelden zit vooral in het feit dat ze zelf uit licht bestaan, en dat ze stralen.
***
Wat is het verschil tussen gereflecteerd licht en rechtstreeks licht? Het eerste is indirect, dus zwakker en laat daardoor het oog meer bewegingsvrijheid: bij daglicht kun je rondkijken waar je wilt, en zie je overal in de eerste plaats de dingen die het licht van de zon reflecteren, en daardoor zichtbaar zijn. Rechtstreeks licht straalt, het dringt zich veel sterker op aan het oog – zodanig dat het bijna niet mogelijk is het te negeren. Het heeft daardoor een bijna hypnotiserend effect op het oog. Denk aan vuur, of kaarslicht.
Direct zonlicht is zo sterk dat het verblindt; tegen de zon in kijken is vrijwel onmogelijk. Ons oog is als het ware ‘afgesteld’ op gereflecteerd licht. Daarom worden ook lampen in woonruimtes op allerlei manieren afgeschermd door lampenkappen – zodat we er niet door gehinderd worden.
Wanneer beelden uit licht gemaakt worden, is het niet overdreven te zeggen dat je niet meer in de eerste plaats de afgebeelde dingen ziet, maar het stralende licht zèlf. Wanneer de tv aanstaat, is het moeilijk er niet naar te kijken. Het verblindt niet, zoals zonlicht, maar het doorstraalt de beelden. Dat maakt ze helderder en kleurrijker dan gewone beelden. Het oog heeft daar nauwelijks verweer tegen: iedereen weet dat dia’s en filmbeelden mooier en helderder van kleur zijn dan foto’s of de originele schilderijen.
Als licht en waarheid zo automatisch door ons geassocieerd worden als het geval lijkt te zijn, dan is de waarheid van deze lichtbeelden dus sterker en overtuigender dan die van beelden op papier. Maar deze waarheid is niet meer de waarheid van het afgebeelde; het is eerder die van de reproductietechniek, die ons werkelijkheidsbesef steeds sterker doordringt en bepaalt. Om die schuttersstukken goed te kunnen bekijken, moest de zaal dus, gek genoeg, verduisterd worden ten behoeve van de elektronische beelden. (Maar waar zijn die originelen dan nog voor nodig? Hadden ze die dan niet evengoed weg kunnen laten?)
Zoals de werkelijkheid van de mensen die op de schuttersstukken staan afgebeeld voorgoed achter hun portretten is verdwenen – en in die portretten opnieuw tot leven is gewekt als beeld – zo gebeurde dat hier opnieuw met de werkelijke schilderijen, die in het duister verdwenen om digitaal opnieuw gecreëerd te worden. Een eigenaardige gang van zaken…
***
Als het maken van afbeeldingen iets te maken heeft met het ontstaan van het bewustzijn, en dat is heel waarschijnlijk, betekent dat dan ook niet dat dat bewustzijn een vorm van afstand-nemen is?
De afbeelding als projectie van innerlijke beelden (waarnemingen, herinneringen) schept een afstand tot het afgebeelde die tegelijkertijd een vorm van contact is. Een beeld is altijd een bemiddeling: het is onze manier om het afgebeelde (: het echte) te bezweren. Dat wil zeggen om het op te roepen, vast te houden, en tegelijk op een afstand te houden. Het staat altijd tussen de beschouwer en de werkelijkheid in. En juist dankzij die afstand, die bemiddeling, wordt hij zich bewust van wat hij ziet.
Ons bewustzijn van de wereld is een beeldbewustzijn, en het paradoxale is dat daardoor datgene wat we ‘werkelijkheid’ noemen eigenlijk pas ontstaat (en zich tegelijk aan onze greep onttrekt). Zonder bewustzijn is er geen ‘werkelijkheid’. En geen ‘waarheid’. Zonder bewustzijn vervallen alle begrippen.
(2014)