Mijn afslagen

M

Of: waarom ik geen auto rijd

Ooit – wat een prachtig woord, waarin de tijd vanzelf oplost! – ooit nam ik mij voor om een boek te schrijven over de invloed van de techniek op ons doen en laten. En ooit, dacht ik toen, ooit (deze keer uitgeworpen in de toekomst) moest dat ervan komen.
Waarom?
Omdat ik het idee had dat die invloed veel groter was dan mensen zich realiseerden. Omdat ik om me heen zag dat vrijwel iedereen elke technische vernieuwing, elk nieuw apparaat met enthousiasme in zijn leven toeliet en opnam, zonder erbij stil te staan dat het gebruik ervan hem zou veranderen. Niet alleen zijn gedrag, maar ook zijn manier van leven en zijn denken. Ik vond het schokkend dat vrijwel iedereen dat zo gedachteloos als iets vanzelfsprekends leek te accepteren.
Misschien was het dat rapport van de Club van Rome, waarin werd vastgesteld dat we de aarde met z’n allen aan het uitputten waren, dat mij daarover aan het denken zette. Ja – dat moet ongeveer het begin zijn geweest van mijn verontrusting. En omdat ik een kind van mijn tijd was, was ik niet alleen langharig, maar ook erg ‘maatschappijkritisch’ in die dagen.
Na de ‘revolutie’ van de jaren zestig was het duidelijk dat alles anders moest, maar hoe – daarvan had ik eerlijkgezegd geen idee. En intussen moest ik aan mijn toekomst denken: een baan als onderwijzer trok mij niet erg aan. Die opleiding was een noodoplossing geweest, omdat ik niet wist wat ik wilde en nog geen zin had om meteen te gaan werken. Maar in ’69 was er geen ontkomen meer aan: ik was klaar en moest een baan zoeken. Met een l.o-akte tekenen wist ik het ergste – een fulltime baan – te vermijden: ik vond een halve baan als tekenleraar, die tenminste een beetje ruimte liet om verder te studeren.
Twee jaar later kon ik als leraar Nederlands aan de slag, en ging ik alsnog kopje onder in een baan die me volledig in beslag nam. Toen ik na nog eens vijf jaar – inmiddels was ik getrouwd, in het bezit van een mo-akte, en alweer gescheiden – in een opwelling van desperate daadkracht het besluit nam om het onderwijs uit te stappen, wist ik alleen wat ik niet wilde. Toch was dat het belangrijkste besluit van mijn leven tot dan toe. In het besef dat niet-weten wat je wilt verre te verkiezen is boven doen wat je niet wilt, vertrok ik naar Frankrijk om een poosje rond te kijken in de wereld. Wegwezen, dat was voorlopig het voornaamste.

Die Franse tijd heeft zijn sporen nagelaten in ‘Het wegwezen’. Al schreef ik het pas jaren later, de vele uren die ik als lifter langs de wegen in Frankrijk en Spanje heb doorgebracht zijn terug te vinden in de licht melancholische overpeinzingen over het wegdek en het ongrijpbare karakter van de weg.
Maar nu ik erover nadenk, had ik al eerder een tamelijk ingrijpend besluit genomen dat misschien wel even belangrijk was: het besluit om geen rijbewijs te gaan halen, zoals al mijn leeftijdgenoten wel deden zodra ze er het geld voor hadden. Ergens op de achtergrond moet die beslissing mijn beschouwing over het ‘wegwezen’ ook hebben beïnvloed.
Ik redeneerde ongeveer als volgt: als ik mijn rijbewijs haal, wil ik natuurlijk ook gaan autorijden. En omdat ik het verleidelijke van zelf aan het stuur zitten maar al te goed na kan voelen, zal ik binnen de kortste keren zelf zo’n ding willen hebben. Dat kost geld: niet alleen de aanschaf, maar ook het onderhoud, de verzekering, de benzine, etc. Om dat geld te verdienen moet je een baan hebben. Maar als je een baan hebt, ben je je vrijheid kwijt, en ik wilde liever nog wat studeren.
Dezelfde redenering gaat trouwens op voor alle begerenswaardige zaken: een auto, een eigen huis, en alles wat er aan moderne gemakken te verzinnen valt. Het streven naar bezit leidt via allerlei noodzakelijkheden vanzelf tot het verlies van je vrijheid.
Veel mensen zullen dat een zotte redenering vinden: wat is er tegen een baan? Je moet zorgen dat het een interessante baan is – dat is alles. Maar ik zag dat anders. Ik kon me eerlijk gezegd geen enkele baan voorstellen die ik echt leuk zou vinden. Voor mij betekende elke baan een vorm van slavernij. Dat je in ruil daarvoor geld kreeg, waarmee je al die fijne spullen kon kopen, woog naar mijn idee niet op tegen het verlies van mijn vrijheid.
Hoe dan ook: ik heb geen rijles genomen en mijn rijbewijs nooit gehaald, maar heb het niet-bezitten van een auto nooit als een gemis gevoeld. In tegendeel: alle uren die een autobezitter achter het stuur doorbrengt om van A naar B te komen, heb ik kunnen besteden aan bezigheden die mij zinvoller en prettiger leken dan autorijden. Lezen bijvoorbeeld. En als ik ergens heen moet, kom ik er ook met het openbaar vervoer wel.
Daaruit blijkt al dat mobiliteit niet een van mijn topprioriteiten is. Dat komt ook doordat ik geen auto heb, daar ben ik van overtuigd. Wie een auto bezit, komt veel eerder in de verleiding ergens heen te willen. (Het is maar een half uurtje met de auto, dus waarom niet?)
Zo werkt het immers: je doet dingen niet alleen omdat je ze zo graag wilt doen, maar ook omdat iedereen het doet, en omdat het je zo gemakkelijk wordt gemaakt. “De gelegenheid maakt de dief”, luidt het spreekwoord. Onze technologische consumptiecultuur schept mogelijkheden en gelegenheden te over – en maakt ons tot dieven van onze eigen tijd.

Beide beslissingen hebben, kan ik nu wel zeggen, mijn leven beslissend vorm gegeven: het waren mijn afslagen van de grote weg, die van werken om geld te verdienen, om dat uit te geven aan bezittingen die je gevangen houden in een leven waarvoor je niet echt bewust gekozen hebt.
Maar die afslagen betekenden ook een marginalisering. Ik deed niet meer mee, ik had mezelf willens en wetens op een zijspoor gerangeerd en dwaalde een paar jaar langs allerlei binnenweggetjes, ver van de grote carrièreroutes. Ik leefde van de hand in de tand en dacht na over wat ik zou willen doen. Zo kwam ik er ook achter hoe weinig er eigenlijk voor nodig is om te overleven: als je afziet van materiële verlangens heb je nauwelijks geld nodig. Een nuttige ervaring. Ik werkte als het nodig was, verrichtte allerlei klusjes en hand- en spandiensten, en trok liftend langs de Franse Routes Nationales.

Iedereen kiest zijn eigen weg, heet het. Maar in de praktijk blijkt het vaak makkelijker om de meest voor de hand liggende weg te volgen. En volgen is toch iets anders dan kiezen. Als de richting je niet bevalt, als je een andere kant op wilt, dan moet je bewust kiezen: waar sla je af?
Dat is de simpele wet van de weggebruiker die zijn eigen weg zoekt: afslaan, en desnoods opnieuw afslaan, net zo lang tot je bent waar je zijn wilt. Het is de enige manier om te komen waar je wilt zijn. Als je precies weet waar je heen wilt, is dat niet moeilijk. Maar ik wist dat niet toen ik jong was. Ik wist alleen welke kant ik niet op wilde. Dat was genoeg om twee keer een zijweg in te slaan.
Die afslagen hebben me uiteindelijk gebracht waar ik zijn wilde: ergens in de marge, zonder vaste baan, maar met de vrijheid om op een zelfgekozen manier mijn brood te verdienen: als vertaler en schrijver kon ik me bezighouden met de dingen die me interesseerden. Dat dat geen riant inkomen opleverde, kon me weinig schelen.
Dat lijkt misschien de luxe overweging van iemand die het zich kan permitteren om niet aan geld te denken. Toch is dat is niet zo: ook ik moest aan mijn geld zien te komen om te overleven. Maar ik ontdekte dat je met heel weinig geld kunt overleven als je je prioriteiten anders stelt. En in plaats van een mooi inkomen gaf ik de voorkeur aan mijn vrijheid. De vrijheid om me te demobiliseren en over mijn eigen tijd te beschikken.

Dat staat wel haaks op de moderne manier van leven, waarin mobiliteit een van de sleutelwoorden is. We willen ons niet alleen vrij, maar zo mogelijk ook steeds sneller kunnen bewegen. Een eigen auto te bezitten is een van de meest algemene en normaal geachte verlangens. Een auto word geassocieerd met vrijheid: bewegingsvrijheid, kunnen gaan waar je wilt, op je eigen manier, zonder afhankelijk te zijn van anderen.
We zijn allang geen nomaden meer die met hun kuddes heen en weer trekken, de seizoenen volgend. Maar we zijn wel forenzen die ’s morgens en masse in hun auto stappen en naar hun werk rijden, tien, twintig of dertig kilometer verderop in de stad, en ’s avonds weer terug. Als het niet de eigen auto is, dan wel de trein of de bus. Niets is normaler dan dat dagelijkse woon-werkverkeer. En als je een paar weken niet hoeft te werken, ga je op vakantie: opnieuw stappen we de auto in, nemen de trein of het vliegtuig – weg.
We zijn kortom mobieler dan ooit tevoren. We rijden rustig het halve land door om ergens een feestje te vieren of een on-line gekocht tweedehands fornuis op te halen. En nu iedereen een mobiele telefoon heeft, is er geen enkele reden meer om nog thuis te blijven: we regelen onze zaken en maken onze afspraken al reizend.
Het is een stijl van leven die volstrekt normaal is inmiddels, maar die ondenkbaar zou zijn zonder de technologische infrastructuur die eraan ten grondslag ligt: het wegennet, met zijn tunnels en bruggen, zijn tankstations en verkeerslichten, het spoorwegennet, de vliegvelden, de telecommunicatienetwerken, en alles wat erbij hoort. Dat alles zou er nooit gekomen zijn als er niet een fundamentele onrust in ons leefde, een verlangen om iets te ondernemen, om te reizen, om onderweg te zijn. Een verlangen naar elders dat, wie weet, nog een relict is van ons nomadische verleden.
Maar er is – als altijd – ook een keerzijde: de uitvinding en invoering van steeds snellere vervoermiddelen en communicatietechnieken leidde ook als vanzelf tot een steeds hoger levenstempo – een consequentie die van de weeromstuit een verlangen naar rust en onthaasting oproept.
Met andere woorden: de technische vooruitgang mag dan voortkomen uit fundamentele menselijke eigenschappen en behoeften (nieuwsgierigheid, inventiviteit, het verlangen om dingen handiger en sneller te doen, et cetera), maar ze heeft ook consequenties die in conflict komen met andere behoeften en eigenschappen. De meeste mensen ervaren zulke consequenties als een fatum, iets waarbij je je maar neer te leggen hebt. (Je moet nu eenmaal ‘met je tijd meegaan’, heet het dan). En wanneer je jezelf in een situatie van afhankelijkheid hebt gemanoeuvreerd met een baan, een gezin, een hypotheek, heb je inderdaad nauwelijks een andere keus. Maar was die keuze voor een baan, een gezin, een huis dan geen eigen keuze?

Wat mij interesseert is de vraag in hoeverre onze manier van leven nog berust op keuzes die we zèlf maken, en in hoeverre ze worden voorgeschreven of afgedwongen door die technologische (en economische) infrastructuur. Hoe vrij zijn we eigenlijk om ons leven in te richten zoals we het zelf willen?
Je hebt hoe dan ook altijd te maken met de wereld waarin je leeft. En alles in onze samenleving is nu eenmaal gericht op wat Ernst Jünger in 1930 al karakteriseerde als een ‘totale Mobilmachung’. Weliswaar had het begrip bij hem nog vooral een militaire betekenis: het mobiliseren van alle economische krachten in dienst van de bewapening. Maar in bredere zin is het nog steeds van toepassing op de samenleving van nu: de dynamiek van de totale mobilisering die hij beschrijft, is nog steeds dezelfde, zij het nu gericht op economische groei.
Die dynamiek wordt aangejaagd door de ontwikkeling van de technologie. En bij die totale mobilisering, het woord zegt het al, draait alles om mobiliteit: alles moet in beweging gebracht worden, niet alleen arbeidskrachten, productiemiddelen en goederen, ook organisaties, instituties, bestuursstructuren moeten eraan geloven – elke paar jaar moet alles anders: bedrijven en overheidsinstellingen voeren met grote regelmaat reorganisaties door, vaste banen worden vervangen door tijdelijke contracten, innovatie is een must, en alles – letterlijk alles, tot en met de verzorging van zieken en bejaarden – moet sneller en efficiënter, ter wille van betere cijfers op de jaarbalans.
Dat is de dwang die uitgaat van de technologische consumptiecultuur: de voortdurende vernieuwing, die ook een voortdurende vernietiging inhoudt van al het bestaande, al het vertrouwde, al het overgeleverde en traditionele. Dat heet dan bijvoorbeeld ‘flexibilisering’ of ‘herstructurering’, maar het komt er steeds op neer dat alles flexibel en vloeibaar gemaakt moet worden, zodat het makkelijker en sneller beweegt. Stilstand heet hetzelfde te zijn als achteruitgang, en dat willen we natuurlijk niet. Dus zit er niets anders op dan meegaan in die beweging.
En het snelst bewegen de geldstromen – het ‘flitskapitaal’ heet niet voor niets zo. Over mobiliteit gesproken: niets is tegenwoordig mobieler dan het geld, de kapitaalstromen die al die veranderingen faciliteren. Waar dat toe leidt, weten we sinds de kredietcrisis in 2008 toesloeg: de miljarden verdampten met honderden tegelijk en sindsdien proberen we naarstig het ene gat met het andere te vullen.

Alessandro Baricco probeerde in De barbaren (2006) in die snelle beweeglijkheid het symptoom te zien van een nieuwe beschaving. Hij nam de manier waarop we de zoekmachine Google gebruiken als model, en ontwaarde daarin een nieuwe manier om ‘ervaring op te doen’ en betekenis te vinden – niet langer in de diepte, maar aan de oppervlakte, in de snelle aaneenschakeling van heterogene elementen tot ‘sequenties’.
Het is ook een manier, denkt hij, om te ontkomen aan de ziel (een burgerlijk-romantische uitvinding, volgens hem), een streven om licht en snel te worden, en in elk moment zoveel mogelijk ‘leven’ te concentreren. En in laatste instantie is het een overlevingstactiek.
Wie weet heeft hij gelijk. Wie weet is het nodig – of zelfs onvermijdelijk – om ons te ontdoen van alles wat ons bindt aan onze geschiedenis en tradities. Maar hoe sympathiek ik zijn poging om het nieuwe onbevooroordeeld onder ogen te zien ook vind, ik kan er weinig aantrekkelijks in bespeuren. Ik zie niet in wat die nieuwe beschaving anders zou kunnen inhouden dan een volmaakt functionerend technologisch systeem, waarin alle inhoud (dat wil zeggen: elke substantiële ervaring) tot vorm is gereduceerd. Een beschaving die eenzijdig wordt voorgeschreven door de technologie: functie zonder betekenis. Bewegen – niet omdat je ervoor gekozen hebt, maar omdat het de enige optie lijkt, omdat je bang bent uit de boot te vallen of iets te missen als je het niet doet. Bewegen als de onontkoombare consequentie van een wereld die we zelf gecreëerd hebben.
Ik behoor tot die piepkleine minderheid – in een optimistische bui denk ik soms: een voorhoede – die zich niet meer wil laten opjagen door de technologie, die geen behoefte heeft aan Facebook of Twitter, die nog zonder smartphone kan, en die bewegingsvrijheid liever opvat als een mentale kwestie dan als een technische faciliteit.

Was het niet Blaise Pascal die in de zeventiende eeuw schreef dat al het ongeluk van de mensen voortkwam uit het feit dat ze niet rustig in hun kamer kunnen blijven? Ach, het leek zo’n eenvoudige, overtuigende waarheid! Maar nu valt er alleen nog aan af te lezen hoe radicaal de tijden veranderd zijn: dankzij de technologie zijn het nu juist de mensen die dat heel goed kunnen – de beursspeculanten die vanuit hun kantoorzetel naar een beeldscherm met cijfers staren – die de meeste ellende veroorzaken. Met een paar muisklikken dirigeren ze hun miljarden over de wereld, ongeacht de gevolgen.

Over de auteur

Piet Meeuse