Techniek en moraal: een moeilijk verhaal

T

 

Luddieten, noch cultuurpessimisten of onheilsprofeten hebben ooit iets kunnen veranderen aan de onstuitbare technologisering van de cultuur. Evenmin trouwens als de techno-enthousiasten ooit in staat zijn geweest de ontwikkelingen op dit gebied correct te voorspellen. Hun overspannen heilsverwachtingen zijn altijd even onterecht gebleken als de doemprofetieën van de technofoben. Wat het maatschappelijk effect is van nieuwe technologieën valt dus niet te voorzien, om de eenvoudige reden dat het altijd mensen zijn die ermee omgaan. En wat die ermee uitspoken, tot welke onverwachte toepassingen of aanpassingen dat leidt, dat valt op geen tekentafel te bedenken.

Vanaf het moment waarop onze voorouders met stokken en vuistbijlen aan de slag gingen, heeft elke nieuwe uitvinding onze manier van leven veranderd en ons denken over de wereld en over onszelf gestuurd. De manier waarop we geëvolueerd zijn van primaat tot ‘mens’ is bepaald door de evolutie van onze technische mogelijkheden: de vuurbeheersing, de ontwikkeling van de taal, het maken van afbeeldingen, de uitvinding van de landbouw, van het wiel, van het schrift, de metallurgie et cetera – het waren niet alleen prestaties waarmee we onze levensomstandigheden verbeterden, maar ook veranderingen die hun weerslag hadden op onszelf: ze vormden ons tot wat en wie we zijn geworden.
Wat we nu onder mens-zijn verstaan is het product van al die veranderingen. Als een mens van 10.000 jaar geleden een heel ander idee had over zichzelf en zijn positie in de wereld dan een mens van nu, dan is dat vooral het gevolg van de evolutie van de techniek. De versnelde technologische vooruitgang van de laatste anderhalve eeuw heeft niet alleen zichtbaar gemaakt hoe sterk onze manier van leven en denken daardoor veranderd is, maar ook – en dat is iets om over na te denken – hoe weinig invloed levensbeschouwelijke of religieuze ideeën daarop hebben gehad. Die ideeën kunnen niet anders dan zich aanpassen aan de technologische realiteit. Opvattingen over de zin van het menselijk lijden, bijvoorbeeld, zijn onder invloed van de technische vooruitgang veranderd. En wat een ‘menswaardig’ bestaan is, wordt dat niet veel meer bepaald door de stand van de medische en andere technologie dan door welke ideologie of levensbeschouwing ook? Zelfs een radicaal-religieuze ideologie als die van het IS-kalifaat, die een middeleeuwse manier van leven propageert, wordt verspreid via het internet. En al suggereert hun voorliefde voor onthoofdingen anders, de jihadisten maken graag gebruik van de modernste wapens.

De technologie schept voortdurend voldongen feiten: ze verandert de wereld waarin we leven en dwingt ons ook, ons mensbeeld te herzien. We zijn bij lange na niet die autonome individuen die we graag zouden zijn. Integendeel, we blijken het plooibare product van onze technologie, in een veel sterkere mate dan we willen inzien. Nu de biotechnologie op het punt staat rechtstreeks in te grijpen in het menselijk organisme om het te ‘verbeteren’, is de vraag wat een mens is, of zou moeten zijn, urgenter dan ooit – en tegelijk ook lastiger dan ooit te beantwoorden. (Wie zal bepalen wat ‘beter’ is, en op grond waarvan?
Recent onderzoek heeft bijvoorbeeld aangetoond dat teksten die met de hand geschreven worden, beter onthouden worden dan getikte teksten. Logisch: de motorische beweging van de schrijvende hand laat meer ‘sporen’ in de hersenen na dan de eenvormige beweging van snel tikkende vingers. Niettemin schrijven we steeds minder met de hand en zijn er steeds meer scholen waar ze kinderen leren lezen en schrijven met de I-pad. Waarom? Omdat men die kinderen ‘op de digitale toekomst wil voorbereiden’. Ook als dat ten koste gaat van hun geheugen? Welja, je kunt toch alles wat je vergeten bent in een handomdraai opzoeken op je smartphone?

Maar betekent die onstuitbare technologisering van vrijwel al het menselijk handelen niet dat we willens en wetens zijn overgeleverd aan de dynamiek van een proces dat al onze ideeën over onszelf irrelevant lijkt te maken? Welke hooggestemde ideeën en idealen we er ook op na houden, ze lijken nauwelijks van invloed op de metamorfose die zich aan ons voltrekt en waarvan niemand de uitkomst kan voorspellen.  Zijn ze daarom zinloos?
Dat zou ik niet willen beweren. Op individueel niveau kunnen ze een leven wel degelijk zin geven en inspirerend werken. Al hebben iconische figuren als de Boeddha, Jezus, Ghandi, Martin Luther King en Mandela geen enkele invloed op de evolutie van onze soort, ze zijn wel van grote betekenis geweest voor talloze individuen, die hoop en inspiratie geput hebben uit hun levens. Het feit dat elk denkend individu ernaar streeft zijn leven op de een of andere manier zin te geven impliceert toch ook dat we het ons eenvoudig niet kunnen veroorloven onszelf te beschouwen (en te gedragen) als willoze slachtoffers van een evolutie die haar eigen gang gaat?
Zolang we in staat zijn keuzes te maken, moeten ze gemaakt worden. En zijn de genoemde figuren niet evenzovele bewijzen dat het altijd mogelijk is een keuze te maken die tegen de fataliteit ingaat, en die het individuele leven zin geeft? Niet voor niets worden zij algemeen beschouwd als richtinggevende voorbeelden: ze laten zien dat een mens niet alleen een technisch wezen, een homo faber is, maar ook een individu dat kan kiezen voor een leven dat zich laat leiden door andere waarden dan functionaliteit, efficiëntie en snelheid.

***

Maar hoe is zo’n individueel, moreel perspectief te verzoenen met de evolutie van de techniek? Als je ervan uitgaat dat onze toekomst wordt vormgegeven door technologie, hoeveel ruimte blijft er dan over voor ideeën die niet kwantificeerbaar zijn, en die zich verzetten tegen bij uitstek technologische waarden als functionaliteit, efficiëntie en snelheid? Met andere woorden: hoe kun je als individu je leven zin geven in een cultuur waarin die waarden dominant zijn? Hoe maak je gebruik van al die technische faciliteiten zonder je ‘humane’ waarden te verloochenen?

Als ik bijvoorbeeld op de snelweg zit te appen achter het stuur en ik veroorzaak door mijn onoplettendheid een dodelijk ongeval, dan is dat nog steeds mijn schuld, niet die van de digitale revolutie die dat heeft mogelijk gemaakt. Ofwel: de technologie tast mijn individuele verantwoordelijkheid niet aan.
Maar wat ze wèl doet, is ons besef daarvan verzwakken. Dat wil zeggen: het besef van de gevolgen van ons handelen, die (door die technische mogelijkheden) zoveel complexer en ingrijpender zijn geworden. Mag je bijvoorbeeld van een automobilist die met 120 kilometer per uur op de snelweg rijdt verwachten dat hij beseft dat zijn auto even gevaarlijk is als een geladen pistool? Ik denk het niet. Toch is dat geen irreële gedachte: er hoeft maar een kleinigheid te gebeuren – een onverwachte manoeuvre van een andere weggebruiker – of de gevolgen kunnen even dodelijk zijn als een pistoolschot.
Dat we daar niet bij stilstaan komt doordat wat we doen zo eenvoudig en onschuldig lijkt: wat is makkelijker dan 100 rijden op de snelweg, en wat is simpeler dan even een berichtje checken op je smartphone? Het is dagelijkse routine.

En als je zelf een appje verstuurt, sta je dan stil bij de mogelijkheid dat de ontvanger ervan misschien op dat moment achter het stuur zit en 120 km per uur rijdt? Waarschijnlijk niet. Maar de mogelijkheid dat je hem daarmee verleidt tot onachtzaamheid en dus in gevaar brengt, is reëel – ook al blijft het natuurlijk zíjn verantwoordelijkheid om daar even niet op te reageren.
De middelen waarvan we gebruik maken zijn zoveel krachtiger geworden, en het gebruik ervan zoveel eenvoudiger, dat we ons nauwelijks nog bewust zijn van de reikwijdte van de mogelijke gevolgen. En de morele implicaties daarvan zijn ook niet kwantitatief te benaderen. Draagt de piloot die 300 passagiers vervoert in zijn Airbus een grotere verantwoordelijkheid dan de taxichauffeur die één passagier vervoert? Je zou denken van wel. Maar als die piloot zich ook 300 keer zo verantwoordelijk zou moeten voelen als de taxichauffeur die 1 passagier vervoert – zou hij dan nog de lucht in durven?  Technisch gezien is er weinig verschil: net als de taxichauffeur is de piloot in de eerste plaats verantwoordelijk voor het veilig van A naar B brengen van zijn machine, ongeacht hoeveel mensen erin zitten.

***

En wat te denken van collectieve verantwoordelijkheden? Ben ik medeschuldig aan uitbuiting en kinderarbeid als ik een goedkope spijkerbroek koop? Maak ik me schuldig aan dierenmishandeling als ik goedkoop varkensvlees eet? Is het mijn schuld als de Chinese werknemers die mijn I-phone maken, sterven van uitputting door idioot lange werktijden? Ja, kun je redeneren – in al die gevallen ben ik als consument medeschuldig aan misstanden. Maar dat geldt in onze geglobaliseerde wereld inmiddels voor bijna alles wat we doen of kopen: onze manier van leven heeft elders gevolgen, en die zijn, zacht gezegd, lang niet altijd positief.

Is het eigenlijk nog wel mogelijk, vraag je je soms af, om iets te kopen waar niet op de een of andere manier bloed aan kleeft, of niet de geur van misdaad en uitbuiting omheen hangt? Hoever strekt je individuele verantwoordelijkheid als consument eigenlijk als de gevolgen van je life-style niet of nauwelijks te overzien zijn?  Betekent dit niet dat het leven in een geglobaliseerde wereld, waarin de digitale revolutie alle verhoudingen verandert, je als individu in een moreel onmogelijke positie plaatst? Ofwel dat de technologie ook onze pretenties als morele wezens ondermijnt?

Zeker – het is mogelijk om in actie te komen en misstanden in de productieketen te bestrijden, het is mogelijk om geen goedkope spijkerbroeken meer te kopen en geen kiloknallers meer te eten. Maar is het einde niet allang zoek? Waarom wèl vegetarisch eten, en verantwoorde kleding kopen, maar toch ook blijven vliegen? Bestaat er wel iemand die kan claimen dat zijn leefstijl in alle opzichten moreel verantwoord en milieuvriendelijk of klimaatneutraal is?  Mij lijkt er eerlijkgezegd geen beginnen meer aan om in de huidige wereld een volledig moreel verantwoord leven te leiden: we zijn op duizend manieren medeschuldig aan wat er op wereldschaal gebeurt.  En denk eens aan de ingewikkelde rekensommetjes waarmee je je ‘ecologische voetafdruk’ kunt bepalen. Weet je wel zeker dat alle factoren daarin zijn verdisconteerd? Zijn dat geen machteloze pogingen om nog iets te redden van het individuele verantwoordelijkheidsgevoel?

***

Het feit dat wij – individueel en collectief – een functionele eenheid vormen met de apparaten en systemen die we gebruiken, betekent dat niet dat wij het morele aspect van ons handelen ook vanuit de techniek moeten benaderen?
Als gebruikers dragen wij de verantwoordelijkheid voor het gebruik van al die apparaten en producten. Maar als de gevolgen van dat gebruik zich aan onze directe waarneming onttrekken, zoals in toenemende mate het geval is, voelen we ons daarvoor niet verantwoordelijk, terwijl we het strikt genomen wèl zijn. Het kopen van een broek, het eten van vlees, het rijden in een auto of het bellen met een mobieltje – dat zijn op zich volstrekt acceptabele handelingen: ze zijn niet strafbaar of verwerpelijk. Maar zodra we weten wat de onwenselijke gevolgen daarvan zijn (milieuschade, uitbuiting in het productieproces, dierenmishandeling e.d.) ontkomen we niet aan de conclusie dat we daarvoor wel medeverantwoordelijk zijn. En dus moreel aansprakelijk.
De techniek kunnen we daar moeilijk de schuld van geven. En toch zouden zulke misstanden zich niet voordoen zonder de schaalvergroting en alle technische infrastructuur die daarmee gemoeid is. Ze zijn er een gevolg van. En als wij dankbaar gebruik maken van al die techniek, zijn wij dan ook niet verantwoordelijk voor alle gevolgen?

Iedere keer wanneer de VS opgeschrikt worden door een schietpartij op een school of een campus, waarbij een ‘lone wolf’, wild om zich heen schietend, zoveel mogelijk slachtoffers probeert te maken, laait daar de discussie over het wapenbezit weer op. Maar het recht op wapenbezit is er verankerd in de grondwet. En steeds weer is het de NRA – de National Rifle Association – die een beperking van het wapenbezit weet tegen te houden met het argument: ‘Guns don’t kill. People do.’ Geen speld tussen te krijgen, toch? Daarom pleit die organisatie voor gewapende bewakers op die scholen (of zelfs bewapende leerkrachten), om zo’n schutter neer te knallen voor hij zelf aan de slag gaat. Niet minder, maar méér wapens is de oplossing volgens de NRA. Ofwel: wapens redden mensenlevens.  Het is een curieuze redenering, want die oplossing zou je eenvoudig kunnen weerleggen met hun eigen logica: ‘Guns don’t save lives. People do.’
Het is ook een sterk staaltje van het soort denken dat voor elk probleem een technische oplossing zoekt. Niet door het probleem te analyseren, maar door te kiezen voor de quick fix. (Schiet iemand zomaar mensen dood? Doodschieten die onverlaat!) Dat het wapen zelf – of beter: de ongelimiteerde beschikbaarheid van dat schiettuig – wel eens het probleem zou kunnen zijn, dat wil er bij de NRA niet in. Toch is het wel zeker dat er veel minder moorden gepleegd zouden worden wanneer de potentiële moordenaars ze met hun blote handen zouden moeten plegen. Dat is namelijk een stuk lastiger en gevaarlijker. Alleen al de beschikbaarheid van een schietwapen maakt de kans op een moord dus een stuk groter.

Zo wordt menselijk gedrag beïnvloed door de technische hulpmiddelen die beschikbaar zijn. We doen dingen niet alleen omdat we ze willen doen, maar ook omdat het kan, en omdat het ons (door de techniek en de commercie) makkelijk gemaakt wordt.  De gelegenheid maakt de dief.  We laten ons graag verleiden door onze middelen om dingen te doen die we zonder dat middel niet gedaan zouden hebben. (Zonder vliegtuigen bijvoorbeeld, zouden we niet zo gauw op vakantie gaan naar Indonesië of Australië).

We kunnen steeds meer, en dat doen we dan ook, omdat we er geen kwaad in zien, en omdat we meer oog hebben voor de aantrekkelijke mogelijkheden dan voor de negatieve consequenties. Dat onze collectieve verantwoordelijkheid daardoor ook steeds groter wordt, zien we meestal pas in als er iets faliekant mis gaat. En dan nòg: verandert dat inzicht ons gedrag? Nauwelijks. Dat gebeurt meestal pas als we een alternatief aangereikt krijgen dat ons aantrekkelijker lijkt – zoals duurzame energie uit zon, wind of water. (En opnieuw is het dan dus de technologie die tot gedragsverandering leidt, niet het morele argument.)

***

Betekent dit alles dat niet dat we moeten erkennen dat ons gedrag in belangrijke mate gestuurd wordt door de technische mogelijkheden waarover we beschikken, en veel minder door de vraag of het moreel verantwoord is wat we doen? Dat de technische mogelijkheden ons verleiden tot gedrag met gevolgen waarvoor we ons niet verantwoordelijk voelen? En misschien zelfs dat onze morele pretenties niet opgewassen zijn tegen ons technisch kunnen? (Ik weet zeker dat vrijwel iedereen het erg zou vinden als de gorilla in het wild zou uitsterven, maar als je weet dat je smartphone daarvan de belangrijkste oorzaak is, omdat de coltan die daarin verwerkt is, gedolven wordt in hun laatste leefgebied, zou je je smartphone dan afzweren?)

Wat in elk geval vastgesteld kan worden is dat technische vooruitgang tot dusver nooit geleid heeft tot morele verbetering van de mens, en dat is niet vreemd als je het vanuit een evolutionair perspectief beziet: homo faber kon altijd ongestoord zijn gang gaan omdat zijn technisch handelen niet aan morele regels onderworpen was. Die regels golden alleen voor de omgang met soortgenoten. Met zijn techniek ging hij vooral de natuur te lijf, en met de natuur mocht hij doen wat hij wilde: die viel buiten de morele wereld.
En als onze technische middelen een moreel probleem opleverden, dan wisten we er altijd wel een mouw aan te passen: wapens en martelwerktuigen bijvoorbeeld worden altijd alleen ‘in dienst van de goede zaak’ gebruikt. (Zie ook de redenering van de NRA over de schoolshootings).   Ofwel: de moraal past zich altijd soepel aan bij de technische ontwikkelingen, omdat we er nog steeds van uitgaan dat de mens meester is over zijn middelen. Hij kan ze ‘ten goede’ of ‘ten kwade’ gebruiken, heet het dan. Maar dat is een enorme overschatting van onze ‘vrijheid’, gebaseerd op een achterhaald mensbeeld, en tegelijk een onderschatting van onze symbiotische relatie met de artefacten (die als uitbreidingen van ons lichaam en ons fysiek functioneren moeten worden beschouwd).

Ga je uit van een mensbeeld waarin de techniek een integraal onderdeel van ons menszijn is, dan begrijp je in elk geval beter waarom onze moraal volstrekt niet is opgewassen tegen onze techniek. (En waarom bijvoorbeeld een medische praktijk als orgaantransplantatie, waarbij de dood van de een wordt gebruikt voor de redding van de ander, wordt goedgepraat met morele argumenten. Alsof deze ‘levensreddende’ techniek de deur niet wagenwijd openzet voor een handel in organen, ook van levende mensen, die – bijvoorbeeld in de Filippijnen – uit armoede een nier verkopen, ten bate van rijken die zich zo’n operatie kunnen veroorloven. Is dat moreel verdedigbaar?)
Wat is die moraal eigenlijk waard als we daarmee het gebruik van elke techniek kunnen rechtvaardigen? Dat is doodsimpel: je hoeft er alleen maar voor te zorgen dat je het doel zó formuleert dat het als ‘goed’ en menslievend wordt gekwalificeerd. En dat is dan ook wat er bij de introductie van nieuwe technieken steeds gebeurt: ze zullen de honger, de ziekte, de eenzaamheid, de armoede en de dood bestrijden op een effectievere manier. Het internet zou het contact, en de gelijkheid tussen mensen bevorderen, en de democratie, en de transparantie, etcetera. Weet u nog?

Maar komt dat niet gewoon neer op: ‘het doel heiligt de middelen’ ? En is dat niet in strijd met een moraal die niet elk middel geoorloofd acht, en die voorschrijft dat je de ander nooit als middel mag gebruiken?

***

‘Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet.’ Met die morele grondregel kunnen we het allemaal eens zijn. Maar die schiet in een geglobaliseerde, en technologisch georganiseerde wereld ernstig tekort. Want ook als je je daar braaf aan houdt in je eigen kleine levenskring, en geen vlieg kwaad doet, richt je met je hamburger, je goedkope spijkerbroek, je smartphone, je auto en je vakantiereisjes naar de andere kant van de wereld, of je aandelen in vervuilende industrieën, indirect veel menselijke ellende aan.
Op mondiale schaal maken we ons massaal schuldig aan immoreel gedrag – daar helpt geen moedertje-lief aan. En wat we ook verzinnen om daar verbetering in aan te brengen, het zal niet helpen zolang we geen weerstand kunnen bieden aan de verleidingen van een technologie die ons steeds meer beslissingen uit handen neemt en de gevolgen van ons handelen uit het zicht houdt. Hoe diffuser en indirecter alle relaties worden tussen wat we doen, en wat we daarmee (elders) aanrichten, des te onmogelijker wordt het om je verantwoordelijk te gedragen.

 Je smartphone opgeven om de gorilla’s te redden – daar zullen niet veel mensen toe bereid zijn, vrees ik. Maar als je er het leven van een naaste mee zou kunnen redden, zou iedereen het zonder aarzelen doen, denk ik.  De moraal heeft alleen nog betekenis in directe relaties met je naasten.  En in feite is dat, denk ik, altijd zo geweest: alle moraal is groepsmoraal. Dat betekent: zij geldt voor de omgang met je verwanten en je naasten. Voor de groep waartoe je behoort – hetzij de familie of de stam, je geloofsgenoten of je landgenoten. Voor iedereen die daarbuiten valt, blijkt ze niet te gelden.
Gij zult niet doden’, daar kan toch iedereen het mee eens zijn, zou je denken. Behalve wanneer het oorlog is, en het ‘vijanden’ betreft: mensen van een andere groep, een ander land, of een andere geloofsovertuiging. Dan mag het ineens wèl. Dan moet het zelfs, onder omstandigheden.
Het is, kortom, een illusie te denken dat een universele moraal tot de mogelijkheden behoort. Wij zijn en blijven voorlopig nog groepsdieren die de eigen groep met alle mogelijke middelen zullen bevoordelen en verdedigen tegen alles wat als een bedreiging wordt ervaren. Dat ontkennen, zoals humanisten en christelijke idealisten doen, is naïef en kan onder omstandigheden zelfs levensgevaarlijk worden.

Over de auteur

Piet Meeuse