Over de therapeutische betekenis van het vertellen
Mensen die iets heel schokkends hebben meegemaakt, hebben aanvankelijk vaak de grootste moeite om zich te realiseren wat er gebeurd is. Ze zijn in de war. Als het ware verdoofd door de schok. En in zo’n toestand blijkt het van groot belang dat ze erover kunnen praten met een vertrouwd iemand. Om weer greep te krijgen op hun eigen situatie, om hun emoties de baas te worden, blijkt het nodig te zijn dat ze ‘hun verhaal kwijt kunnen’, dat ze erover vertellen. Dat ze het onder woorden proberen te brengen. Dat gaat vaak moeizaam, maar naarmate ze het vaker geprobeerd hebben, lukt dat beter: beetje bij beetje slagen ze erin om er een verhaal van te maken. Zo krijgen ze er greep op en kunnen ze hun ervaringen verwerken.
Geen beter bewijs van het belang van verhalen dan dit fenomeen. Pas als je kunt vertellen wat je is overkomen, pas als je er een verhaal van kunt maken, jouw verhaal, worden zulke ervaringen hanteerbaar. Wat wil zeggen dat je de zaken weer ‘op een rijtje’ hebt. Dat je weer de controle hebt over jezelf.
Dat heeft dus vooral een therapeutische betekenis, en dat werpt een interessant licht op de werking van verhalen. Als we een verhaal opvatten als een reconstructie van wat er gebeurd is, dan is die reconstructie ook een manier om het opnieuw te laten gebeuren. Maar als verhaal speelt dat gebeuren zich nu af in degene die het zich – in de herinnering, of vertellend dan wel luisterend – voorstelt. Het gebeurt dus in de verbeelding. Het is een psychische gebeurtenis geworden die, als het om traumatische herinneringen gaat, blijkbaar helend kan werken.
Freud was, meen ik, de eerste die ontdekte dat er zoiets als ‘verdringing’ bestaat: sommige gebeurtenissen zijn zo ingrijpend, zo heftig dat men zich er automatisch voor afsluit. De herinnering eraan wordt als het ware weggestopt, opgesloten. Maar daardoor kunnen allerlei psychische stoornissen ontstaan (neurosen). Zo’n psychische blokkade, ontdekte hij, verdwijnt vanzelf zodra de patient zich bewust wordt wat er is gebeurd. En zijn psycho-analyse bestond dus uit de poging om te achterhalen (d.m.v. gesprekken en droomanalyses) wat er gebeurd kon zijn. Dat is in feite niets anders dan de reconstructie van het gebeuren in de vorm van een verhaal.
Hoe betrouwbaar zo’n reconstructie is, blijkt daarbij van ondergeschikt belang (al was dat wel een belangrijk punt in de kritiek op de psycho-analyse). Waar het om gaat is dat de patiënt zelf overtuigd is van de waarheid van dat verhaal. Dat wijst erop dat verhalen een cruciale rol spelen in onze psychische huishouding. Het lijkt er sterk op dat onze psychische gezondheid afhangt van ons vermogen alles wat ons overkomt de vorm van een verhaal te geven. Dat wil zeggen: het vermogen om onze herinneringen te organiseren in de vorm van begrijpelijke verhalen die we (desgewenst) kunnen navertellen. Verlies je dat vermogen, dan gaat het mis.
Het verhaal is kennelijk de manier waarop ons brein de herinneringen zodanig ordent dat we er onze identiteit en ons zelfvertrouwen aan kunnen ontlenen: dankzij die verhalen weten we wie we zijn en krijgt ons leven een overzichtelijke vorm.
Als dat zo is, dan is het vertellen van verhalen – hetzij ‘waargebeurd’ of fictief – ook een nuttige en noodzakelijke activiteit om psychisch gezond te blijven. Vandaar dat we elkaar voortdurend verhalen vertellen (over wat we gehoord, gezien of meegemaakt hebben), en dat de meeste mensen dol zijn op verhalen – hetzij in de vorm van films, tv-series of boeken.
Het zijn dan ook verhalen geweest die een sleutelrol gespeeld hebben bij het doorgronden van de processen die zich in de menselijke psyche afspelen. De psycho-analyse is ontstaan uit het luisteren naar de verhalen die patiënten vertelden over hun dromen en herinneringen. Wat er ook valt af te dingen op de methoden en de resultaten van Freud en Jung, een feit is dat zij dankzij de verhalen van hun patiënten enerzijds, en hun kennis van en gevoeligheid voor mythologie en symboliek anderzijds, in staat waren door te dringen in de geheimen van de psyche, en daarin bepaalde wetmatigheden of mechanismen te ontdekken.
In Doorkijkjes heb ik de theorieën van Freud en Jung al eens herleid tot hun diametraal tegenovergestelde houdingen ten opzichte van beelden. En in dit verband kunnen verhalen ook opgevat worden als verbale constellaties van beelden. Dromen zijn niet zozeer verhalen als wel opeenvolgingen van beelden, waaruit de ontwaakte dromer achteraf een verhaal construeert – niet anders dan de manier waarop iemand uit zijn herinneringen een verhaal construeert. (Alleen is de herinnering aan dromen zo vluchtig dat die meestal volledig verdwijnt als we geen poging doen ze na te vertellen of op te schrijven.) Uit experimenten is gebleken dat mensen, als ze systematisch gewekt worden wanneer de REM-slaap begint (dit is de fase waarin het meest gedroomd wordt), volkomen de kluts kwijtraken.
Wat je daaruit zou kunnen opmaken is dat beelden, herinneringsbeelden – eerder nog dan verhalen – de gangbare valuta vormen in het domein van de geest. Het zijn die beelden die de grondstof vormen waaruit we verhalen maken: beelden van mensen, situaties, gebeurtenissen. Die beelden zijn geladen met allerlei emoties, stemmingen, angsten of verlangens, en ze reageren op elkaar zoals chemische stoffen op elkaar reageren : ze stoten elkaar af of trekken elkaar aan, versmelten met elkaar of roepen andere beelden op, et cetera. Dat is de verborgen ‘alchemie’ die zich in de psyche voltrekt en die tot uiting kan komen in verhalen, ook in verhalen die ‘waargebeurde feiten’ betreffen – want beelden blijven beelden: producten van de geest. (Niet voor niets heeft Jung dan ook juist in de beeldenwereld van alchemistische geschriften een symboliek ontdekt die meer onthulde over de menselijke psyche dan over de chemische processen die de alchemisten bestudeerden. Maar lang voor Jung waren dichters als Goethe, Baudelaire, Mallarmé en Rimbaud dat verband al op het spoor. )
Het bedrieglijke van beelden is dat ze pretenderen afbeeldingen te zijn van de werkelijkheid, maar omdat ze gevormd worden in de psyche zijn het tegelijk ook altijd ver-beeldingen. Dat wil zeggen: projecties. In het beeld wordt dus de informatie uit de buitenwereld (‘zo ziet het eruit’) als het ware gefuseerd met de informatie uit de binnenwereld (‘zo voelt het, dit betekent het voor mij’). Hoe helder en betrouwbaar een herinnering ook lijkt, het blijft een beeld, en dat is iets anders dan een feit. Dat verklaart ook waarom de herinneringen van twee mensen aan dezelfde gebeurtenis nooit identiek zijn.
Via de verhalen van hun patiënten waren het dan ook vooral de daarin vervatte beelden die Freud en Jung toegang verschaften tot het onbewuste. Maar wat voor de een een reservoir was van verdrongen ervaringen en wensen, was voor de ander een bron van hogere Wijsheid.
Het is die dubbelzinnigheid, of beter de meerduidigheid van beelden die ze ongrijpbaar maakt: ze betekenen altijd meer dan welke interpretatie ook. Onze beelden – en dat geldt ook voor de verhalen waarin ze zijn opgenomen – trekken de wereld als het ware binnenstebuiten: wat zich voordoet als een weergave van de werkelijkheid is in wezen altijd ook een representatie van een innerlijke wereld. En dus iets symbolisch.
Dat verklaart waarschijnlijk de aantrekkingskracht van beelden en verhalen: ze zijn als het ware het medium waardoor we in contact staan met de werkelijkheid waarin we leven. En de manier waarop onze verhalen die beelden oproepen, rangschikken en met elkaar in verband brengen bepaalt de betekenis die we eraan hechten.
Is de manier waarop ons brein informatie verwerkt misschien vergelijkbaar met de manier waarop ons spijsverteringskanaal voedsel verwerkt? Die analogie lijkt misleidend, want terwijl het voedsel in ons lichaam eerst moet worden afgebroken om te kunnen worden opgenomen, moet de informatie in het brein juist worden gesynthetiseerd tot een verhaal om haar te kunnen integreren in het geheel van onze ervaring. Het lijkt er dus op dat het juist omgekeerd werkt: uit de chaos van losse ingediënten moet het brein eerst een verhaal ‘bakken’, en pas in die vorm kan het worden ‘verteerd’, d.w.z. geïntegreerd.
(Of moet het verhaal juist beschouwd worden als het afvalproduct – dat wat overblijft nadat het opnameproces is voltooid? Het verhaal als ontlasting: ook daar lijkt iets voor te zeggen. Vooral als het gaat om gebeurtenissen die ‘zwaar op de maag liggen’, verhalen die men zogezegd ‘kwijt moet’.)
Het is hoe dan ook een analogie die te denken geeft. Zoals de spijsvertering het voedsel afbreekt en omzet in stoffen die kunnen worden opgenomen, en andere die weer worden uitgescheiden, zo moet ook de psyche op de een of andere manier de gebeurtenissen verwerken. Om ervan te kunnen leren en ervaring op te bouwen, moeten ze ‘verteerd’ worden, en sommige gebeurtenissen zijn makkelijker verteerbaar dan andere.
Het zijn hoe dan ook allebei selectieve processen, waarin de ‘bruikbare’ elementen van de ‘onbruikbare’ worden gescheiden. De bruikbare worden opgenomen in de vorm van een herinnering. Maar schokkende gebeurtenissen zijn als onverteerbare brokken die het normale proces verstoren. Als vertellen een vorm van verteren is, dan veroorzaken zulke brokken zoiets als een verstopping. Ze worden ofwel verdrongen, ofwel net zo lang ‘herkauwd’ tot ze inpasbaar zijn in een begrijpelijk verhaal.
Een verhaal is dus de vorm waarin gebeurtenissen tot ervaring kunnen worden. Of het zogeheten ‘waar-gebeurde’, of verzonnen verhalen zijn is in dit verband van ondergeschikt belang. Het effect op de toehoorder/lezer kan in beide gevallen even indrukwekkend zijn, en dat komt doordat het gebeuren in beide gevallen voor de lezer een psychisch gebeuren is. (Al blijft het natuurlijk een groot verschil of je iets zelf hebt meegemaakt of het als verhaal gepresenteerd krijgt.)
De enige manier waarop verhalen echt gebeuren is als psychisch proces in degene die ze zich voorstelt, of dat nu de verteller is of de lezer, of de luisteraar. De romans van Dostojewski zijn verzonnen, en toch kunnen ze een even diepe indruk maken als de verhalen van Primo Levi of Durlacher die gebaseerd zijn op hun reële kampervaringen.
2
Dat in de Europese literatuur van de laatste zestig jaar de ervaringen uit de Tweede Wereldoorlog zo’n grote rol spelen, dat er nog steeds romans en verhalen (en films) verschijnen waarin die ervaringen op alle mogelijke manieren worden herbeleefd – dat zou ook wel eens een therapeutische betekenis kunnen hebben. Het betekent dat we collectief nog steeds bezig zijn de gebeurtenissen uit die zes jaar te verwerken. We zijn er nog steeds niet mee klaar, ook al is de generatie die ze bewust heeft meegemaakt al vrijwel verdwenen.
Het lijkt er dus op dat de verbeelding van het verleden ook collectief een therapeutische werking heeft: het onder ogen zien van de verschrikkingen van de oorlog vergt niet alleen tijd maar ook verbeeldingskracht: al die verhalen zijn nodig – niet alleen om de herinnering aan wat er gebeurd is vast te houden, maar ook om te herstellen van de schok die ze teweeg brachten. De eerste reactie is meestal: zo snel mogelijk vergeten, we moeten verder want het leven gaat door. Maar op termijn blijkt toch dat we ook collectief alleen goed ‘verder’ kunnen met elkaar als dat traumatische verleden niet genegeerd of verdrongen, maar geïntegreerd wordt. Dus moet het verhaal verteld worden. Om die reden werd bijvoorbeeld na de beëindiging van het apartheidsregime in Zuid-Afrika een ‘waarheidscommissie’ ingesteld, die ten doel had om slachtoffers en daders te laten vertellen wat er in die periode gebeurd was.
Wat gebeurd is, kan niet ongedaan gemaakt worden, maar ook niet blijvend genegeerd of ontkend. Het feit dat bijvoorbeeld de Turkse slachting onder Armeniërs in het begin van de vorige eeuw nog steeds een open zenuw raakt in het Turkse zelfbewustzijn is het bewijs dat die gebeurtenissen nog nauwelijks zijn verwerkt. Iets soortgelijks geldt voor ons eigen koloniale verleden. Om ermee te kunnen leven, moeten de beschamendste gebeurtenissen geleidelijk worden ‘toegeëigend’ door onder ogen te zien wat er is gebeurd. Dat is de pijnlijke taak van een zo onbevooroordeeld mogelijke geschiedschrijving.
Dat we geneigd zijn om juist de pijnlijkste zaken te verdoezelen of zodanig te verdraaien dat ze minder pijnlijk worden, ligt voor de hand – we zijn meesters in zelfbedrog. Dat blijkt ook uit de geschiedschrijving, die vaak vanuit een nationaal perspectief wordt bedreven en waarin chauvinistische vooroordelen een sterk vertekenende rol spelen.
In individuele gevallen is het de rol van de therapeut om dat te signaleren en de patiënt met zachte dwang te corrigeren en opnieuw in de richting van het pijnlijke te leiden. En zo moet ook de collectieve neiging om pijnlijke kwesties te ontwijken of er een vergoelijkende draai aan te geven, worden bestreden. Denk aan de geschiedschrijving over het koloniale verleden: juist kritische en dissidente stemmen zijn dan van groot belang om te voorkomen dat de onaangename feiten genegeerd worden, en dat is vaak een moeizaam en langdurig proces.
Wanneer de geschiedschrijving in een steeds breder perspectief wordt beoefend, internationaler wordt, en daardoor bevrijd uit eng-nationalistische visies, komt dat ook haar waarheidsgehalte ten goede.
Maar belangrijker nog lijkt me een ander inzicht dat aan de verwerking van een traumatisch verleden te ontlenen valt, namelijk dat bij de reconstructie van gebeurtenissen tot verhalen de waarheidsvinding vaak ondergeschikt is aan het handhaven of hervinden van een geestelijk evenwicht. Met name wanneer de verteller zelf de eerste belanghebbende is bij het verhaal dat hij vertelt, zal hij geneigd zijn zo nodig de historische waarheid opofferen in het belang van zijn eigen gemoedsrust.
Alle verhalen – of ze nu over historische gebeurtenissen gaan of puur fictief zijn – zeggen altijd in de eerste plaats iets over degene die ze vertelt. Het zijn instrumenten waarmee de verteller, bewust of onbewust, ook zijn eigen belangen behartigt. Hoe dan ook. Het verhaal van de getraumatiseerde herstelt zijn psychisch evenwicht. Het verhaal van de verdachte probeert hem te verontschuldigen of vrij te pleiten. Het verhaal van de officier van justitie probeert juist de schuld van de verdachte te bewijzen. De verhalen van de reclamemaker en de verkoper maken de producten zo aantrekkelijk mogelijk. De verhalen van de journalist maken de krant interessant en kunnen zijn carriére bevorderen. De verhalen van de politicus plaveien zijn weg naar de macht – et cetera. En het verhaal van de fictieschrijver? Dat moet hem lezers bezorgen. Zoveel mogelijk lezers.
3
Is er dan geen enkel verhaal denkbaar dat de waarheid, ‘en niets dan de waarheid’ dient?
Nee, niet als met die waarheid een strikt objectieve feitelijkheid bedoeld wordt. Want alle oprechte en goede bedoelingen ten spijt: die waarheid blijft onbereikbaar. Zelfs als de historische (feitelijke) waarheid tot op grote hoogte gereconstrueerd kan worden, dan nog blijft de interpretatie ervan een betwistbare zaak.
Daarom is de rechtspraak vaak zo’n ingewikkeld, moeizaam en kwetsbaar proces. De verdachte heeft zijn verhaal, dat door zijn advocaat zodanig gemodelleerd wordt dat diens eventuele schuld geminimaliseerd wordt; de aanklager heeft over dezelfde feiten een ander verhaal, waarin de schuldigheid van de verdachte juist zo nauwkeurig mogelijk wordt aangetoond. Beide partijen komen met bewijzen, en proberen de bewijzen van de tegenpartij als ondeugdelijk te ontkrachten. En dan zijn er nog de getuigen à charge en à décharge op onderdelen van die tegenstrijdige verhalen. Daaruit moet de rechter dan zoiets als een ‘ware toedracht’, het ‘ware verhaal’ zien te destilleren, op grond waarvan hij tot een uitspraak kan komen.
Maar dat ‘ware verhaal’ is strikt genomen een onbereikbaar ideaal; de rechter kan alleen maar hopen dat zijn interpretatie van de feiten de waarheid zo dicht mogelijk benadert. Ook al kunnen sommige feiten onweerlegbaar bewezen worden, de samenhang van die feiten en de betekenis ervan voor de betrokkenen zorgen voor zoveel complicaties dat elke rechterlijke uitspraak betwistbaar blijft. Ook de mogelijkheid van een hoger beroep lost dat niet op.
Zo’n waarheid is dus een fictie – een fictie die beslist zijn nut heeft, bijvoorbeeld voor de rechtspraak en in de wetenschap, zoals Vaihinger heeft bewezen met zijn Philosophie des Als-Ob – maar in de praktijk van alledag bestaat waarheid alleen in het meervoud: er zijn evenveel waarheden als er gezichtspunten en belangen bestaan.
Zelfs waar dat belang lijkt te bestaan uit het achterhalen van de ‘feiten’ – zoals in de journalistiek, de rechtspraak, of de geschiedschrijving – zijn er onvermijdelijk ook altijd andere belangen die meespelen en die het verhaal kleuren, zoals carriére, geld, eer of macht. Verhalen, kortom, zijn ook instrumenten waarmee belangen gediend worden. Ze manipuleren de gevoelens en de reacties van de luisteraar of lezer. En werd dat niet al op briljante wijze gedemonstreerd door Sheherazade, de oosterse sprookjesprinses, die met haar vertellingen de moordzucht van de sultan wist te beteugelen?
4
Dat nu is een inzicht dat we toch vooral aan de literatuur te danken hebben: dat de waarheid van verhalen niet in de vertelde feiten gezocht moet worden. Dat verklaart waarom sprookjes even waar kunnen zijn als het meest realistische verhaal. Of waarom het verhaal over Don Quichot, een onmogelijke gek, ondanks al zijn onwaarschijnlijke avonturen realistischer is dan de meeste psychologische romans. Dat kan, omdat de waarheid van zulke verhalen betrekking heeft op de menselijke psyche: bijvoorbeeld op het moeilijk te verteren feit dat mensen vooral dát zien (of horen) wat ze graag willen zien (of horen).
Dat zo’n selectieve waarneming een handicap is als het gaat om waarheidsvinding, is duidelijk – maar bij nader inzien zou het ook wel eens een voorwaarde kunnen zijn voor iets positiefs, namelijk daadkrachtig en doelgericht handelen. Beide kanten worden overvloedig zichtbaar in het optreden van de Dolende Ridder, de daadkrachtige idealist, die juist daarom een onvergetelijk, tragikomisch portret is van de mens: het wezen dat rotsvast gelooft in de verhalen die het graag wil horen, dat er zijn kracht aan ontleent, maar zich daarmee ook hopeloos in de nesten werkt.
Verhalen gaan altijd in de eerste plaats over mensen. En dan bedoel ik niet de personages die erin optreden, maar de mensen die verhalen vertellen en ernaar luisteren. Over onszelf dus. Ze kunnen zowel inzicht bieden als rookgordijnen optrekken, maar ze zeggen altijd iets leerzaams. Bijvoorbeeld over de functie van het vertellen.
Vertellen is verteren. Het maakt deel uit van de psychische ‘spijsvertering’ die onze ervaringen omzet in ‘behapbare’ verhalen. Maar dat proces betekent ook dat alle informatie die ze bevatten over de feiten door de filters is gegaan van de waarneming, het oordeelsvermogen en de woordkeus van een verteller. En wie het leest of beluistert voegt daar zijn eigen interpretatiefilter nog eens aan toe. Het waarheidsgehalte van een verhaal moet daarom nooit gezocht worden in die ‘feiten’, maar in de manier waarop het verteld wordt. Hoe ‘waargebeurd’ ook, de enige waarheid waarin verhalen ons in kunnen wijden is die over onszelf. Maar is dat niet de belangrijkste?