ZIEN HOE DE DOOIE BOMEN STAAN TE BLOEIEN

Z

Over Lopende zaken van Martin Reints

Martin Reints is een dichter zonder haast. Niet omdat hij spaarzaam publiceert (wat ook waar is), maar omdat hij poëzie schrijft waarvan een eigenaardig soort rust uitgaat. Hij beschrijft alledaagse situaties op een bedrieglijk prozaïsche manier, en toch gebeuren er vreemde dingen die je niet meteen kunt plaatsen.
Lopende zaken heet zijn nieuwe bundel, en dat is een adequate titel, want als deze gedichten één ding gemeen hebben is het dat ze beschrijven wat er, op een willekeurig moment, ‘gaande is’. En dat is altijd meer dan één ding tegelijk. Het zijn geen opmerkelijke dingen, maar zaken waar je normaal gesproken geen aandacht aan besteedt. Bijzaken, zou je haast zeggen, als het niet zo was dat een onderscheid als dat tussen hoofd- en bijzaken nu juist volkomen irrelevant is in deze poëzie. De lopende zaken die Reints beschrijft, zijn eerder ‘hoofdzaken’ in die zin dat ze zich afspelen in een hoofd dat dingen denkt en dingen waarneemt, zoals in het eerste gedicht:

Gang

Kijken of de post al is geweest
de computer uitzetten?

het werk onderbreken
omdat het kennelijk al onderbroken is in je hoofd

opstaan en de kamer verlaten door de deur naar de gang

het patroon van de tegels in de gangvloer, je voetstappen
de baan van de aarde om de zon
de Melkweg

je gang langs de dozen, de spiegel
de boodschappentas met lege flessen

de deur naar buiten

Iets alledaagsers is moeilijk te bedenken: iemand die zich naar de voordeur begeeft om te zien of er al post is. En dat zo kaal mogelijk opgeschreven. Registrerend.
Zoals het werk onderbroken wordt omdat het (door de gedachte aan de post) toch al onderbroken is, zo wordt de gang door de gang onderbroken door de gedachte aan het grote geheel waarin deze alledaagse handeling plaatsvindt: ook de aarde gaat zijn gang in zijn baan om de zon, en de zon in de Melkweg. Dat gebeurt heel terloops: het is niet meer dan een vluchtig idee, dat meteen weer plaats maakt voor banale realiteit van dozen en flessen in de gang. Maar als de gedachte aan de post (berichten uit de buitenwereld) verbinding maakt met de gedachte aan het heelal, krijgt de laatste regel toch een surplus aan betekenis.

Die deur naar buiten staat altijd open, zo blijkt ook uit de andere gedichten. In ‘Herfstnacht’ ligt de ‘ik’ ligt in bed en leidt zijn aandacht af van zijn lichamelijke ongemakken (onrustige darmen en jeukende benen) door aan andere dingen te denken zoals:

de spin die vanmiddag op het aanrecht zat
is in de gootsteen afgedaald
en wacht

Dan begint het te regenen en de rest van het gedicht is een nauwkeurige beschrijving van de val van een aantal afzonderlijke regendruppels:

een andere regendruppel komt terecht op een blad dat van de esdoorn valt
en loopt langs de nerf naar de rand van het blad

en gaat over de rand, laat het blad los en
komt weer in een vrije val en zal
als het zover is

tussen het gras verdwijnen, op een andere plek dan waar
straks het esdoornblad gaat landen.

De afleidingsmanoeuvre is geslaagd. Door zich te concentreren op wat er buiten gebeurt, heeft de dichter de werkelijkheid van zijn eigen lichaam vervangen door de gedachte aan een andere werkelijkheid. Dat zijn de kleine, geruisloze wonderen waartoe het bewustzijn in staat is, en die in de poëzie van Martin Reints de hoofdrol spelen. Hij zoekt niet naar treffende beelden of bijzondere formuleringen, en mikt evenmin op ontroering of emotie. Wat hij doet lijkt misschien nog het meest op de meditatie van een zen-boeddhistische monnik.
Zijn het oefeningen in onthechting?
Ja, en nee. Er is geen sprake van onthechting in de zin dat de wereld wordt ‘weggedacht’. Het is eerder andersom: alsof de wereld juist als gevolg van de onthechte beschrijving des te aanweziger wordt. Een schitterend gedicht als ‘Diamantbuurt’ is zo aards als het maar zijn kan, en toch zit ook daarin iets ongrijpbaars. Een ‘stilte in de stilte’, van waaruit deze Amsterdamse buurt in al zijn zintuiglijke concreetheid oprijst.

Soms wordt de ervaring van een moment zo precies, en tegelijkertijd zo summier opgeroepen dat er zoiets als een leegte ontstaat – een onbestemdheid die een gevoel van verwondering oproept. Zoals in ‘Na een reis’:

De trap op met een koffer
en nog een trap, met de koffer

en nog een trap
met de koffer

de post, je knieschijven

je lichaam van lang geleden,
kort geleden,
nu

het vertrouwde gekraak van het oude huis
nu de bovenburen heen en weer lopen

de motten om je heen die
tijdens je afwezigheid ter wereld kwamen.

Opmerkelijk is dat in veel gedichten het bewustzijn van het moment ook verbonden wordt met andere momenten, vroeger of later, en het besef van het ‘hier’ met een besef van ‘elders’. In bovenstaand gedicht gebeurt dat bijvoorbeeld in de regels ‘je lichaam van lang geleden,/ kort geleden,/nu’. En in de slotregels roepen de aanwezige motten juist de gedachte aan de periode van zijn afwezigheid op.
In het gedicht ‘Halverwege’ wordt de situatie van iemand die een boek zit te lezen gecombineerd met wat er buiten te zien is: o.a. een tram met daarin een conductrice die ‘zich alvast een voorstelling van de eindhalte’ maakt. En in ‘Zaterdag’ wordt de routine van het zaterdagse boodschappen doen op de markt opeens gevolgd door een beschrijving van de bezigheden van een neanderthaler, waarna een bestelbusje via de invoegstrook de snelweg oprijdt en het gedicht eindigt met:

een rol spelen in de kringlopen

en vannacht door het gebladerte heen
de sterren in de rondgang van hun sterrenbeelden zien.

In ‘Stadsgezicht’ wordt een man op straat geobserveerd, die net heeft getelefoneerd:

nog even kijk daar heb je de bus
nog even en die man is onderweg naar een andere omgeving

en als je nog even wacht is de hele omgeving weg:
het wachthokje met de grote aanplakbiljetten,

het huizenblok met de portieken en
de erkers met de planten in hun potten,

de regen, nee de sneeuw, nee de regen.

Bijna elk gedicht is doordrongen van het besef van de relativiteit van het hier-en-nu. Steeds komt er een moment waarop je even een doorkijkje krijgt naar wat vooraf ging, of zal volgen, of wat er op datzelfde moment elders aan de hand is.
Wat op het eerste gezicht een gebrek aan samenhang lijkt, dat is precies de samenhang die de dichter beoogt: die van een bewustzijn dat door de waarneming gebonden is aan een plek, en tegelijkertijd vrij door ruimte en tijd kan bewegen.

In het gedicht ‘Gnoe’ wordt eerst een hevige hagelbui beschreven, daarna een ijsvlakte waarin ‘de wind van gisteren’ duizenden rimpels heeft achtergelaten, om dan in de derde strofe verder te gaan:

nu ik 87% van het bestand heb gedownload
zie ik alvast naar de stilte uit
die zal vallen als ik het straks heb afgespeeld

Er is geen verband tussen deze strofe en de voorgaande. Maar je kunt je voorstellen dat iemand naar buiten zit te kijken terwijl zijn computer een bestand aan het downloaden is. En de gnoe die daarna in de slotregels opduikt, zal dan wel te zien zijn op het filmpje dat hij heeft gedownload. Drie situaties, drie werkelijkheden die niets met elkaar te maken hebben, ontmoeten elkaar in dit gedicht omdat ze toevallig samen het bewustzijn van de dichter bepalen. En zo is het ook met de televisiebeelden in ‘Singer-songwriter’.

Door de simultaneïteit van ‘gebeurtenissen/ gedurende andere gebeurtenissen’ (zoals het heet in ‘Schemering zonder einde’) en door de terloopse aanwezigheid van het ‘daar’ in het ‘hier’ blijft elk gedicht als het ware open en ‘onbeslist’. Het zijn momentopnamen, maar ze leggen het moment niet vast en isoleren het niet: ze constateren alleen wat er gaande is.
Die commentaarloze aaneenschakeling van actuele waarnemingen en vluchtige gedachten schept een wonderlijk onthechte sfeer. En het regelmatige gebruik van de onbepaalde wijs versterkt dat effect. Bijna alsof het een vorm van zwijgen is. Of in elk geval een vorm van terughoudendheid, van non-interventie, waardoor de dingen in een ander licht komen te staan.
Zo ook in ‘Een koe vangen met Bert Schierbeek’, dat gebaseerd is op een Japans stripverhaaltje uit De tuinen van Zen. Als de koe, nadat ze gevangen is, opnieuw ontsnapt, besluit het gedicht met de regels:

je kunt teruggaan, maar je kunt beter rustig blijven
of met lege handen naar buiten lopen
en zien hoe de dooie bomen staan te bloeien.

De poëzie van Martin Reints heeft misschien wel meer met Zen te maken dan ik kan bevroeden. Zeker is dat ze voortkomt uit een manier van zijn en waarnemen die ook – nee: juist in het meest alledaagse de raadselachtige complexiteit van het bestaan voelbaar weet te maken.

Over de auteur

Piet Meeuse