Gekaapt 4

G

7

Aan de andere kant van die gang probeerde Olaf Sørensen een boek te lezen. Hij lag op het grote bed. Naast hem lag Brenda, die hem afleidde doordat ze zachtjes over zijn buik wreef en nu met haar hand onder zijn broekriem schoof.
Zo kon hij natuurlijk niet lezen, maar hij deed of hij niets merkte. Terwijl hij zijn geslacht voelde zwellen onder haar tastende vingers bleef hij hardnekkig naar de bladzijden staren. Hij zuchtte en verwonderde zich opnieuw over het feit dat Brenda sinds die vervloekte kaping was begonnen zoveel aanhankelijker en vrijlustiger was geworden. Kwam dat alleen maar doordat ze hele dagen met elkaar opgesloten zaten? Was het uit verveling? Uit angst? Hij wist het niet en kon intussen van opwinding ook niet meer nadenken. Hij gooide het boek opzij en gespte zijn broekriem los. Brenda trok haar hand terug, liet zich achterover in de kussens vallen en begon met een tevreden lachje haar blouse los te knopen. Hij rolde zich om, kroop op haar en begon haar hartstochtelijk te kussen.
Terwijl ze zichzelf en elkaar van hun kleren ontdeden, stoeiend, hijgend en kussend, hoorden ze plotseling stemmen op de gang, toen een knal.
‘O god!’ zei Brenda, en keek Olaf met grote schrikogen aan.
Olaf kwam overeind op het bed en keek gespannen naar de deur.
‘Zit de deur wel op slot?’ fluisterde Brenda.
Olaf knikte, maar bedacht dat dat weinig zou helpen: als ze naar binnen wilden, zouden ze hoe dan ook wel binnen komen.
Ze hoorden snelle voetstappen voorbijkomen, en opgewonden stemmen.
‘Ze hebben iemand neergeschoten.’ zei Olaf. ‘De schoften!’
Intussen had Brenda haar bh van het bed gegrist en begon zich koortsachtig aan te kleden. Olaf bleef bewegingloos zitten op de rand van het bed, in zijn onderbroek. Het is begonnen, dacht hij. Er gaan slachtoffers vallen. Mijn God, wat moeten we doen? We kunnen niets doen…
Brenda had haar rok weer aan. Ze knoopte zenuwachtig haar blouse dicht, kroop naar Olaf toe en klampte zich aan hem vast. Toen barstte ze in snikken uit.
Hij sloeg zijn arm om haar heen en streelde haar blonde haren.
Zo bleven ze een poosje zitten. En juist toen Brenda tot bedaren was gekomen, hoorden ze opnieuw geluiden op de gang: snelle voetstappen, geschreeuw, en twee, drie schoten. Brenda gilde, Olaf sloeg zijn hand voor haar mond. Als konijnen in het donker, starend in de koplampen van een auto, zaten ze verstard op het bed, met open mond en ingehouden adem luisterend naar de geluiden: onverstaanbare stemmen, opgewonden. Gestommel, voetstappen die zich verwijderden. Toen werd het stil.
‘Ik wil hier weg!’ zei Brenda eindelijk met verstikte stem. Ze begon weer te huilen.
‘Ik ook, schat,’ suste Olaf, ‘maar je weet dat dat niet kan. We moeten afwachten. Misschien valt het mee en hebben ze niemand geraakt. Misschien waren het waarschuwingsschoten.’
Hij trok haar tegen zich aan en kuste haar. Ik wou dat ik nu kon bidden, dacht hij. Zoals zoveel theologen geloofde hij niet meer in het bestaan van God, maar er waren situaties, zoals nu, waarin hij de gelovigen benijdde om de deemoedige eenvoud waarmee ze hun handen konden vouwen en hun angsten aan die God konden toevertrouwen.
Hij voelde de warmte van Brenda’s lichaam tegen het zijne. Dat was een troost. Als we dit overleven, dacht hij, dan geef ik mijn baan op en ga ik iets nuttigs doen.

8

Huub Swart droomde dat hij vonnis moest wijzen in een ingewikkelde rechtszaak. De zitting vond plaats in een vreemd gebouw, het leek wel een kerk. Hij liep door een gangpad, met aan weerszijden rijen stoelen. De kerk zat vol. Zijn stappen galmden en hij kreeg het gevoel dat er iets niet klopte, maar hij wist niet wat. Iemand riep: ‘De rechtbank!’ en iedereen stond op. Hij beklom een podium en opeens merkte hij dat zijn toga ter hoogte van zijn navel ophield. Daaronder was hij naakt. Snel ging hij zitten achter een brede tafel. Maar voordat hij iets had kunnen zeggen, ontstond er achter in de zaal rumoer. Terwijl hij driftig hamerde, zag hij dat de verdachte een paard was, dat hem aankeek met zulke grote melancholieke ogen, dat hij….
‘Huub, Huub! Wakker worden! Hoor je dat?’
Verdwaasd keek hij in het gezicht van Tineke, die hem wakker schudde.
‘Wat is er?’
‘Hoor je dat dan niet? Er werd geschoten!’
‘Geschoten?’
Op dat moment hoorde ook hij het rennen op de gang. Hij schoot overeind.
‘God, wat een toestand!’ zei Tineke, ‘Wat moeten we doen?’
Ze liep naar de deur.
‘Pas op!’ riep Huub met gedempte stem, ‘Niet de deur opendoen!’
‘Maar misschien is er iemand gewond! Ik moet…’
‘Nee, Tien! Ben je gek! Wil je soms ook neergeschoten worden?’
Tineke bleef bij de deur staan en maakte een hulpeloos gebaar. Huub stond op en kwam naar haar toe.
‘Geen domme dingen doen.’ fluisterde hij en trok haar weg bij de deur.
Ze luisterden naar de wegstervende geluiden van stemmen en voetstappen.
Toen het een poosje stil was, wilde Tineke de deur opendoen
‘Op een kier,’ zei ze. ‘We moeten toch weten…’
Op dat moment hoorden ze opnieuw voetstappen, gevolgd door geschreeuw en twee, drie schoten. Geren door de gang, tot vlak voor hun hut. De snauwende stemmen klonken nu zo luid dat het leek of ze elk moment binnen konden komen.
Huub vloekte binnensmonds. Hij hield Tineke nog steeds vast, maar die maakte nu geen aanstalten meer om naar de deur te gaan. Trillend van de zenuwen wachtten ze
tot de stemmen zich verwijderden en de stilte terugkeerde.
‘Als het Scott maar niet is.’ zei Huub. ‘Ik zag hem bij Sylvia naar binnen gaan, vanmiddag, en ik heb zo’n gevoel dat hij iets wil proberen…’
Tineke stond op.
‘Wacht!’ reageerde Huub nerveus. ‘Misschien komen ze terug.’
‘Ja maar…’
‘Ze houden de hele gang onder schot, Tien!’
Ze zuchtte ongeduldig.
‘Ik word gek!’ kreunde ze en greep zich in de haren.
‘Ssst!’ Huub stak zijn vinger op. ‘Daar heb je ze weer.’
Er klonken opnieuw voetstappen, tot vlak bij hun deur. Dit keer geen luide stemmen, maar geluiden die ze niet meteen thuis konden brengen. Alsof er met iets gesleept werd. De geluiden verwijderden zich.
Toen hield Tineke het niet meer uit. Ze liep naar de deur en opende die heel voorzichtig op een smalle kier. Bijna meteen deed ze ‘m weer dicht. Ze draaide zich om naar Huub en trok wit weg.
‘Een plas bloed. Vlak naast de deur. O God! Ze hebben iemand neergeschoten en hij is weggesleept.’

9

Toen Scott binnen werd gebracht op de brug, zat Aboe Hassan te telefoneren. Scott was inmiddels door twee andere bewakers overgenomen, die kennelijk toestemming hadden om de brug te betreden. Maar ze bleven eerbiedig bij de deur wachten tot hij klaar was met zijn gesprek. Hij sprak een taal met veel keelklanken, waarschijnlijk Arabisch, en zijn stem klonk geïrriteerd.
Scott bekeek hem met een gevoel van opwinding. Het bonzen van zijn hart was na de mars door het schip enigszins tot rust gekomen en hij besefte dat zijn lot af zou hangen van de confrontatie met deze man. Maar veel tijd om zich erop voor te bereiden was hem niet gegund. Aboe Hassan legde de hoorn met een klap op de haak en draaide zich om in zijn zetel. Er volgde een woordenwisseling met een van de bewakers, en na een korte stilte, waarin een van de bewakers verdween en de ‘kolonel’ hem peinzend bekeek, probeerde Scott zijn aandacht te vragen voor de gewonde Rus.
Onmiddellijk legde Aboe Hassan hem met een handgebaar het zwijgen op:
‘Wacht! U spreekt pas als ik u iets vraag.’
Een gespannen zwijgen volgde. Tot een van de twee kapers die hem in de gang betrapt hadden, binnenkwam, en in het Arabisch opgewonden verslag deed van wat er gebeurd was. Aboe Hassan hoorde het met korte hoofdknikjes aan. Alsof hij er iets van begreep keek Scott van de een naar de ander, en wachtte af.
‘Zo. Dus u dacht,’ wendde de leider zich ten slotte tot hem, ‘ dat u het verbod om uw hut te verlaten wel ongestraft kon overtreden?’
‘Nee,’ zei Scott, ‘Maar ik hoorde een schot op de gang, en toen ik iemand zag liggen vond ik het mijn plicht om hulp te bieden. De man was zwaar gewond. Hij heeft onmiddellijk hulp nodig.’
‘Bent u arts?’
‘Nee, maar…’
‘Wat deed u daar dan?!!’ blafte Aboe Hassan hem toe.
Scott Mc Donnell zweeg.
‘Geef antwoord!’
‘Ik probeerde hulp te bieden.’
‘U overtrad de regels! Mijn mannen hadden u dood kunnen schieten.’
‘Nood breekt wet,’ zei Scott, ‘Die man ligt…’
‘Niet mijn wet!’ onderbrak Aboe Hassan hem. ‘Die man is neergeschoten omdat hij zijn hut had verlaten. En wij laten hem creperen om een voorbeeld te stellen. Dat met u nog niet hetzelfde is gebeurd, betekent niet dat het niet zál gebeuren. Wij zijn in oorlog, meneer …., wat is uw naam?’
‘McDonnell.’
‘Wij zijn in oorlog, meneer McDonnell, en u bent mijn gevangene. Ik kan met u doen wat ik wil. Zeg op: wat had u met die man te bespreken?’
‘Niets.’
‘Onzin! U zou uw leven niet gewaagd hebben als er niet een heel belangrijke reden was om contact met die man te maken!’
‘Ik kende hem alleen van gezicht.’
‘U liegt!’
Aboe Hassan gaf de bewakers een teken, waarop Scotts handen met een plastic strap op zijn rug werden geboeid. Toen kwam hij vlak voor hem staan en keek hem indringend aan. Langzaam verscheen er iets van een glimlach onder zijn snor. En plotseling haalde hij keihard uit. Scott kon de klap op zijn linkerwang niet ontwijken.
Aboe Hassan lachte luid.
‘De mensenredder spelen, hè? Haha! Zeg op: wie is die man, en wat had u met hem te maken?’
Met een gloeiende pijn in zijn kaak antwoordde Scott:
‘Het enige dat ik van hem weet is dat hij een Rus is. Maar ik spreek geen Russisch, en hij geen Engels. Wij hebben elkaar nooit gesproken. Alleen toegeknikt, omdat we aan dezelfde tafel aten.’
‘Waarom zou ik dat moeten geloven?’
‘Omdat het de waarheid is.’
‘U kende hem dus toch!’
‘Zoals ik zei: alleen van gezicht.’
‘Hmmm. Mr. McDonnell, u staat vanaf nu op de dodenlijst. Zodra de omstandigheden dat noodzakelijk maken, bent u als eerste aan de beurt voor executie. Als u geen arts bent, wat bent u dan?’
Dat hij een gepensioneerd militair was, leek Scott in deze situatie geen geschikte informatie.
‘Ik ben schrijver,’ zei hij.
Dit antwoord leek Aboe Hassan te verrassen. Hij trok zijn zware wenkbrauwen op en veranderde van toon.
‘Ha, een schrijver! Wat voor boeken schrijft u?’
‘Thrillers.’
‘Haha. Dan valt u zogezegd met de neus in de boter!’
Scott produceerde een flauwe glimlach.
‘Niet tot mijn genoegen,’ zei hij.
‘Toen ik nog in Londen studeerde, las ik graag thrillers,’ deelde de kolonel mee, ‘maar uw naam herinner ik me niet.’
Scott overwoog hem te vragen hoe lang geleden dat was, maar zijn gevoel zei hem dat het nog te vroeg was om vragen te stellen, ook al leek Aboe Hassan nu een andere, meer ontspannen toon aan te slaan.
‘Dat verbaast me niet,’ zei hij, ‘tot dusver is mijn succes beperkt geweest.’
Aboe Hassan liep met zijn handen op de rug een eindje van hem weg, keerde zich toen abrupt naar hem om en zei:
‘Er is een tijd geweest, mr. McDonnell, dat ik ook schrijver wilde worden. Maar de geschiedenis heeft mij geen keus gelaten. En geschiedenis wordt met bloed geschreven. Dát is het ware schrijven, meneer Mensenredder: niet met inkt, maar met bloed!’
Een acteur inderdaad, dacht Scott. Dit heeft ie ingestudeerd.
‘De geschiedenis van de laatste paarhonderd jaar is geschreven door het Westen, door uw landgenoten, mr. McDonnell, en uw Amerikaanse vrienden. Maar die tijd is voorbij. Hier, op de Arabian Nights, maken wij een einde aan dat sprookje van gestolen rijkdom en decadentie! Vanaf nu gaan wij geschiedenis schrijven! Met het bloed van u en uw medepassagiers. Dat wordt een thriller waarvan u alleen maar kunt dromen, want de kans dat u dit gaat overleven is bijzonder klein.’
Welbespraakt, dacht Scott. Wat zou hij in Londen gestudeerd hebben? En alsof hij Scott een hint wilde geven voor het antwoord, vervolgde Aboe Hassan:
‘Aan welk scenario zou u de voorkeur geven, mr. Mc Donnell? Aan dat van een Shakespeariaans koningsdrama – laten we zeggen MacBeth – of aan dat van de sprookjes van Duizen en Een Nacht?’
‘Als ik mag kiezen,’ zei Scott bedachtzaam, ‘dan zou ik voor deze gelegenheid de voorkeur geven aan de Arabische sprookjes.’
Een brede grijns verscheen op het gezicht van Aboe Hassan.
‘Aha! En mag ik u vragen waarom?’
Het was weliswaar lang geleden dat Scott McDonnell een oude editie van The Arabian Nights had gelezen, maar hij herinnerde zich nog wel de uiteindelijke triomf van Sheherazade die met haar verhalen haar leven redde.
‘Omdat daarin de intelligentie het uiteindelijk wint van de bloeddorst,’ zei hij.
Aboe Hassan keek hem zwijgend aan en knikte goedkeurend.
‘Heel goed.’ zei hij. ‘Heel goed.’
En na een pauze, waarin hij terugliep naar zijn zetel en ging zitten: ‘Jammer dat wij elkaar in deze omstandigheden treffen, meneer Mc Donnell. Wij zouden boeiende gesprekken kunnen voeren…’
Opeens veranderde hij weer van toon:
‘Maar het is oorlog. Het bloed zal spreken!’
Daarop wendde hij zich in het Arabisch tot de bewakers en gaf ze instructies.
Toen die aanstalten maakten om hem mee te nemen, probeerde Scott nog eenmaal aandacht te vragen voor de gewonde Rus. Tevergeefs: de kolonel maakte een geërgerd gebaar, en Scott werd afgevoerd.

Over de auteur

Piet Meeuse