Habemus papam

H

 

1.

Met beide handen schepte de oude man grote vlokken schuim van het dampende water en terwijl hij zijn ogen sloot, vlijde hij ze voorzichtig neer op zijn kale, gerimpelde hoofd. Hij genoot van het zachte knetteren van de knappende belletjes bij zijn opmerkelijk grote oren en maakte van puur genot een knorrend geluidje.
Hrrrmmmmm.
Hij liet zich nog iets dieper in het bad zakken en wreef zich zuchtend over zijn blubberende buik. Alleen hier was hij onbereikbaar: achter slot en grendel. Het was de enige manier om even te ontsnappen aan al het gedonderjaag om hem heen.
Die onuitstaanbare Monteneri, die gluiperd… hoe kom ik van hem af? Als dat rapport van Brandini niks oplevert, moet ik iets anders verzinnen… Even niet aan denken nu, even genieten…
Zijn linkerhand gleed van zijn buik omlaag en omvatte het nietige wormpje van zijn geslacht. Hij kriebelde een beetje aan zijn zak, terwijl zijn gedachten afdwaalden naar de mooie dagen van weleer in Brazilië – ver van dit wespennest – de zoele avonden in Sao Paulo met Fernando en Joaquin op het terras, met een goed glas wijn, grappen makend over de wijngaard des Heren, waarin het goed druiven plukken is… Maar dat was lang, lang geleden.
O, hoe is het toch mogelijk dat mijn leven zo’n vreemde wending genomen heeft, dat ik nu hier mijn oude dag moet slijten binnen deze kille muren, omgeven door bloedzuigers, schorpioenen en vleermuizen… Habemus Papam! Het was een vloek, die uitverkiezing. Een wrange grap van Onze Lieve Heer. Maar dat mag ik niet denken. Ik mag niks denken, ik ben de gevangene van Pater et Filius et Spiritus Sanctus – amen. Een “mathematische blunder van seksueel gefrustreerde idioten”… Wie zei dat ook weer over de Heilige Drie-eenheid? Welke ketterse bevrijdingstheoloog was dat? Was dat niet die… hoe hoe heet-ie ook weer: Gabriel… Da Cunha de Melo? Ja, die. Die ik later van al zijn functies ontheven heb omdat ik zonodig kardinaal wou worden…. Een rotstreek waarvoor ik beloond werd, jawel. Met de straf van opsluiting in het Vaticaan. Wat een misrekening om mijn mooie leven in Sao Paulo op te geven. Verblind was ik, dromend van Rome…
Het is mijn straf dat ik nu hier zit, in plaats van daar, tussen mijn vrienden. Ja Heer, ik heb het begrepen. Het is mijn eigen schuld. Mea culpa, mea maxima culpa! Maar U vindt het toch niet erg als ik… Nee toch?

Intussen geschiedde het fysiologische wonder van de opstanding: onder zijn liefkozende strelingen was het wormpje gezwollen. Langzaam maar zeker strekte het zich uit terwijl als vanzelf – wat kon een mens daar eigenlijk aan doen? – uit zijn herinnering het beeld oprees van zuster Domenica (wat zou er toch van haar geworden zijn?). Haar vurige blik terwijl ze zijn handen leidde langs haar lichaam… Nooit had hij zich levender gevoeld dan toen, die bloedhete middag in…
Waar was het ook weer? Nou ja, wat doet het ertoe. Toen had ik moeten uittreden, samen met haar. Toen had het nog gekund. Dan had ik haar iedere dag kunnen pakken, Domenica met haar hete dijen en de zwarte krulletjes van haar schaamhaar en die prachtige, volle … aah…ohhhhh!
Hij veegde het schuim weg en keek nieuwsgierig naar het wolkje dat hij had uitgestoten en dat nu langzaam uiteen rafelde in het warme water. Zou er nog leven zitten in dat oude zaad? Hoeveel kinderen had hij niet kunnen hebben als hij met Domenica was getrouwd? Dan was hij nu opa geweest, omgeven door een hele horde taterende kleinkinderen… Maar een leven in dienst van de Heer was tot onvruchtbaarheid veroordeeld en tot deze heimelijke genoegens achter gesloten deuren.
Monteneri deed het met jonge priesters, daar durfde hij wel vergif op innemen. De vraag was alleen: met wie? Als hij daar achter kwam, was het eenvoudig. Dan kon hij die persoon dwingen tot een bekentenis, of desnoods ertoe verleiden met een belofte van promotie. En daarna moest het een koud kunstje zijn om Monteneri op de knieën te krijgen en te verbannen naar een klooster in de Andes, of ergens anders waar hij geen kwaad kon…

Kreunend hees hij zich overeind en klom voorzichtig uit de badkuip. Godzijdank kon hij het nog alleen af. Maar hoe lang nog? Er zou een dag komen waarop hij niet meer alleen overeind kon komen. Dan zou hij ook hier, achter deze deur, iemand moeten dulden. Hoe dan ook: in geen geval een man! Niet dat hij iets tegen mannen had, in tegendeel, mannen waren hem even lief als vrouwen, maar in deze omgeving waren alle mannen nu eenmaal onbetrouwbare intriganten.
Een vrouw dus. Dat was bij dezen besloten. Hij veegde de grote spiegel schoon en terwijl hij zich langzaam afdroogde, bekeek hij zijn lichaam aandachtig. Het verval was duidelijk, maar wat wil je? Voor een man van tachtig kon het er best mee door. Alleen die buik, daar moest wel wat af kunnen. De dagelijkse wandeling in de tuin van twintig minuten verlengen tot een half uur? Drie kwartier.
De telefoon in de hoek ging. Verdomme. Die was alleen voor noodgevallen. Zelfs hier konden ze je niet met rust laten.
Een kamerdienaar meldde dat kardinaal Brandini zich aangediend had.
‘Wij hadden toch geen afspraak?’
Nee, maar het was dringend, had hij laten weten.
‘Hmmm. Zeg dan maar dat ik hem over een half uur kan ontvangen.’

2.

Kardinaal Brandini was een welgedane, blozende zestiger. Hij trad binnen met een brede glimlach.
‘Goedemorgen, Heilige Vader!’
‘Goedemorgen.’
Paus Innocentius XIV bleef zitten en tilde routineus de rechterhand naar hem op. De kardinaal ging lichtjes door de knieën, kuste de pauselijke vissersring en richtte zich weer op.
‘Ga zitten. Ik begrijp dat er iets dringends te bespreken valt?’
De glimlach op het gezicht van Brandini maakte plaats voor zorgelijke ernst.
‘Inderdaad, Heiligheid. Het rapport… ik ben bang dat mijn rapportage vertraging op zal lopen.’
‘Hoeveel?’
‘Dat is onduidelijk. Monteneri liet me weten dat hij de opgevraagde documenten niet kan leveren.’
‘Waarom niet?’
‘Hij beweert dat ze zoek zijn.’
‘Onwaarschijnlijk! Sommeer hem in mijn naam ze binnen drie dagen over te leggen. Zo niet, dan ontneem ik hem het voorzitterschap van de Commissie.’
‘Dat zal moeilijk gaan, Heiligheid.’
Innocentius keek hem vorsend aan vanonder zijn gefronste wenkbrauwen.
‘Waarom niet?’
‘Kardinaal Monteneri is momenteel afwezig. Hij is gisteren vertrokken naar Oostenrijk.’
‘Bel hem daar dan en zeg dat hij onmiddellijk terugkomt!’
‘Dat gaat helaas ook niet omdat hij geen adres of telefoonnummer heeft achtergelaten.’
Die vervloekte gluiperd! Kokend van woede sloeg Innocentius met gebalde vuist op de armleuning van zijn fauteuil.
‘En wanneer komt ie terug?’
‘Dat is onbekend.’
‘Dan doen we het buiten hem om. Ga naar zijn bureau en draag zijn vervanger op die documenten binnen drie dagen te leveren. Ik geef je een pauselijke volmacht mee.’
Innocentius greep de telefoon en droeg zijn secretaris op, de volmacht uit te schrijven. Met een nijdig gebaar gooide hij daarna de hoorn op de haak.
‘Zo. Dat is geregeld.’
Hij herademde en wachtte tot zijn hartslag weer het kalme ritme herwonnen had. Toen keek hij kardinaal Brandini glimlachend aan.
‘Sigaartje, eerwaarde?’
Brandini was merkbaar opgelucht en accepteerde maar al te graag. Eigenlijk rookte hij nooit sigaren, maar zo’n gelegenheid mocht je niet verzuimen. Innocentius stond op om het kistje met de sigaren te pakken.
‘Een glaasje Port erbij lijkt me wel op z’n plaats, niet?’
Dankbaar stemde Brandini ook daarmee in. Het ergste was blijkbaar achter de rug.
Innocentius presenteerde Brandini een sigaar en belde meteen daarna een kamerdienaar om een fles Port en twee glazen te brengen.

‘Wat denkt u, Brandini, van al die ophef in de pers over die misbruikzaken? Is het noodzakelijk dat ik zelf een verklaring afleg?’
Brandini zoog vuur in zijn sigaar en ging er eens goed voor zitten. Hij sloeg zijn benen over elkaar en zei, zijn eerste rookwolk nastarend:
‘Het is een buitengewoon schadelijke kwestie voor de Kerk, maar naar mijn mening moeten we niet overhaast reageren. Het lijkt me beter als we eerst de uitslag van het onderzoek van de Commissie Monteneri afwachten.’
‘Daar komt natuurlijk niets uit. Dat is nu wel duidelijk: hij zal de zaak zoveel mogelijk bagatelliseren. Damage-control noemt hij dat.’
Innocentius snoof verachtelijk.
‘Maar op de lange termijn,’ vervolgde hij, ‘zou dat wel eens veel schadelijker kunnen zijn dan nu diep door het stof gaan en een aantal priesters uit hun ambt ontzetten. We moeten duidelijke maatregelen nemen.’
Intussen werd de Port binnengebracht en ingeschonken door een kamerdienaar die daarna weer geruisloos verdween.
Kardinaal Brandini knikte begrijpend. Tegelijk met paus Innocentius hief hij het glas, nam een slokje, en veroorloofde zich toen toch toch een tegenwerping:
‘Het punt is alleen dat we nu al te kampen hebben met een schrikbarend tekort aan priesters. En naar het zich laat aanzien, zouden er dan heel wat priesters moeten verdwijnen. Voortreffelijke Port, trouwens.’
‘Daar hebt u gelijk in,’ beaamde Innocentius. ‘Het zou onze problemen nog verergeren. De beste oplossing zou natuurlijk zijn om het celibaat op te heffen, maar ja, dan kunnen we de tent wel sluiten, nietwaar?’
Brandini verbaasde zich minder over de onorthodoxe woordkeus die deze paus zich soms veroorloofde dan over de vertrouwelijke wending die het gesprek nu leek te nemen. Zo had hij Innocentius nog niet eerder meegemaakt. Zou hij, Angelo Brandini, zoon van een eenvoudige pizzabakker uit Sardinië, nu zijn opgenomen in de kring van zijn vertrouwelingen? Ook de pauselijke volmacht wees daar op. Maar het bleef oppassen met deze Braziliaan…
‘Zeg eens eerlijk,’ vervolgde Innocentius en boog zich naar hem toe, ‘Heb jij in je carrière met gevallen van misbruik te maken gehad?’
‘Poeh!’ deed Brandini. Hij staarde nadenkend naar het met bleke engelen beschilderde plafond. ‘Dan moet ik toch diep in mijn geheugen graven… Ik kan me niet her…’
‘Ach, kom op, mijn beste!’ riep Innocentius uit. ‘Je kunt beter zeggen: wie niet? Zo is het toch?’
Brandini voelde zich in verlegenheid gebracht. Hij bloosde. En al probeerde hij dat te verbergen achter een blauw rookgordijn, het ontging Innocentius niet.
‘Luister, Brandini. Voor mij hoef je de schijn niet op te houden. Jij weet net zo goed als ik dat we die zaken altijd vakkundig verzwegen, verdoezeld en in de doofpot gestopt hebben. Zo hebben we dat geleerd, en zo deden we dat, in het belang van de Heilige Moederkerk. Discretie: wat niet benoemd wordt, bestaat niet. Onze naam is Haas, en wij knijpen onze katjes in het donker… Maar het is duidelijk dat die strategie niet meer werkt. En het zal niet meevallen om met die eeuwenlange traditie te breken.’
Brandini keek hem verschrikt aan.
‘Maar bent u dan van plan…’
‘Dat zeg ik niet,’ onderbrak Innocentius hem. ‘Je kunt van een houten zeilschip nu eenmaal niet ineens een moderne speedboot maken. Maar als Monteneri denkt dat we rustig verder kunnen zeilen, dan vergist hij zich.’
Er werd aangeklopt.
De secretaris kwam de pauselijke volmacht brengen, die door Innocentius meteen werd ondertekend.
‘Voilà.’
Hij overhandigde het papier aan kardinaal Brandini en drukte hem nog eens op het hart dat hij diens rapportage uiterlijk binnen tien dagen wilde hebben.
Brandini knikte.
‘Monteneri zal ervan opkijken,’ zei hij, en keek er nogal zorgelijk bij. ‘Dat gaat nog een hoop heisa geven, ben ik bang.’
Innocentius hief zijn handen in de lucht en trok zijn wenkbrauwen hoog op.
‘Dan had hij maar niet op zo’n cruciaal moment op reis moeten gaan.’
Hij trok genietend aan zijn sigaar en nadat hij met getuite lippen een flinke wolk had uitgeblazen vroeg hij:
‘En wat zeg je van deze sigaren? Persoonlijk uit handen van Fidel Castro gekregen! Niet slecht, hè? Ik ben er zuinig op.’
Kardinaal Brandini knikte.
‘Voortreffelijk!’
Innocentius zag dat de hand waarin hij zijn sigaar vasthield trilde. Hij wees op de grote askegel.
‘Pas op voor je jurk, Brandini! Hahaha!’
Haastig bracht Brandini zijn sigaar naar de asbak, maar hij kon niet voorkomen dat de askegel halverwege afbrak en op het tapijt viel. Dat de paus zijn soutane een ‘jurk’ noemde, was al een schok voor hem, en nu ook dít nog… Hij mompelde een verontschuldiging, maar Innocentius wuifde het weg.
‘Ik reken op een stevig rapport, mijn beste. En denk erom: ik accepteer niet dat er ook maar iets voor mij verzwegen wordt. Het wordt tijd dat we hier de dingen bij de naam gaan noemen.’
Innocentius stond op. De ander begreep dat het tijd was om te vertrekken. Hij legde zijn sigaar in de asbak en stond ook op.
Innocentius stak hem de hand met de ring toe, en Brandini kuste die met een rood aangelopen hoofd.
‘Ga met Gods zegen, monseigneur.’
‘Dank u,’ mompelde Brandini, maar hij verliet het vertrek met een bezwaard gemoed.

3.

Als een van de zeldzame genoegens die zijn gevangenschap op de Heilige Stoel hem vergunde, beschouwde Innocentius het pauselijk privilege van vrije toegang tot het Vaticaans archief, de beruchte ‘kelders van het Vaticaan’. Daar worden, zoals bekend, niet alleen alle Verboden Boeken en ketterse geschriften, maar ook de schandaligste geheimen van de Kerk bewaard en bewaakt.
Niets verschafte hem zoveel lering en vermaak als het bestuderen van die vaak oeroude, en hoogst geheime documenten. Bijvoorbeeld processtukken en verslagen van verhoren over de ware toedracht bij heiligverklaringen, of correspondentie over het creëren van nieuwe bedevaartsoorden met allerheiligste relikwieën, of over het bestrijden van ketterijen.
De geheime geschiedenis van dit majestueuze instituut, de Moederkerk, dat alle wereldse rijken sinds 2000 jaar had overleefd, leek hem het beste bewijs van de goddelijke Voorzienigheid die achter alle intriges aan het werk was: wat op het eerste gezicht een aaneenschakeling leek van bedrog en verraad en misleiding, van schaamteloze leugens en meedogenloze machtspolitiek, dat bleek toch steeds weer op wonderbaarlijke wijze bij te dragen aan het voortbestaan, de groei en de glorie van dit Mystieke Lichaam van Christus.
Daar kon je je niet genoeg over verbazen, vond Innocentius.
Wanneer hij ’s avonds weer eens met een loep gebogen zat over een van die volgekriebelde perkamenten vellen waarin uit de doeken gedaan werd hoe de ene kardinaal de andere had laten vergiftigen vanwege een conflict over een lustknaapje, genoot hij niet alleen van de sappige details van de kwestie, maar bedacht tevens dat alle menselijke zwakheid en slechtheid toch nooit in staat waren geweest de heiligheid van het Ambt en van de Kerk van Rome aan te tasten of te bezoedelen. Gods wegen, zo moest hij steeds weer erkennen, waren ondoorgrondelijk, maar wel buitengewoon effectief.
Dan keek hij op uit zijn lectuur, legde zijn loep neer en tastte naar zijn glas. Hij nam een teugje en liet de wijn bedachtzaam over zijn tong walsen voor hij doorslikte.
Het probleem is alleen: hoe kun je de gewone gelovigen duidelijk maken dat daarin nou juist de grootheid en de glorie Gods school – dat Hij al die kwalijke gluiperds en misselijke intriganten die al eeuwen rond de Heilige Stoel slopen, altijd weer wist te gebruiken om Zijn Grote Heilsplan voor de mensheid uit te voeren?
Neem nou al die misbruikschandalen van de laatste tijd. Dat was niks nieuws, dat gebeurde al eeuwen. Maar nu komt het opeens naar buiten op een schaal die vroeger ondenkbaar was geweest. De mensen pikken het niet meer, schijnt het. Maar ze snappen gewoon niet hoe zwaar het priesterbestaan is. Zelf neuken ze er lustig op los en doen alles wat Onze Lieve Heer verboden heeft, maar als een priester zich eens stiekem verlustigt aan een jongetje of een meisje, dan is de wereld te klein!
Waarom schaffen we het celibaat dan niet af? Tja, al tientallen jaren klinkt die roep om afschaffing. Maar die mensen zien niet in dat de heiligheid van het priesterambt nu juist daarin schuilt. Dat deze goddelijke onderneming, de eerste en de oudste multinational op aarde, die kostbare spirituele winst alleen kan boeken dankzij de seksuele onthouding! En dat er onder die hoge druk van heiligheid wel eens wat mis gaat, tja, dat zijn bedrijfsongevallen. De Shell vermorst ook wel eens wat olie… Maar zo kunnen we dat natuurlijk niet zeggen. Stel je voor dat ik ex cathedra zou verklaren: In nomine Patris et Filii et Spiritus Sancti, broeders en zusters: een overmijdelijk bijproduct van onze heiligheid is een zekere geiligheid! Nee, dat gaat niet.
Zachtjes grinnikend nam Innocentius nog een slokje wijn.
Er zijn zoveel dingen die je niet kunt zeggen, terwijl ze toch waar zijn. ‘Het celibaat is voor de kerk wat olie is voor de Shell’. Zonder dat celibaat zakt de hele boel als een mislukte pudding in elkaar. ‘Maar de protestantse kerken kunnen het toch ook zonder?’, zeggen ze dan. Onzin natuurlijk! Dat zijn geen kerken, dat zijn gezelligheidsverenigingen die kerkje spelen… Nog zoiets dat je niet hardop kunt zeggen… De waarheid is altijd iets dat het daglicht niet kan velen. O Heer, wat zit de wereld toch krom in elkaar!

Met een diepe zucht stond hij op. Het was alweer bedtijd.
Morgen moest hij fit zijn, want dan stond een gesprek met Monteneri op zijn programma. Die bleek spoorslags te zijn teruggekeerd zodra hij vernomen had dat de opgeëiste documenten toch waren afgegeven aan Brandini. Dat zou ongetwijfeld een lastig gesprek worden. En het vervelendste was dat Brandini’s rapportage nog niet eens binnen was.

4.

De Commissie die onder voorzitterschap van Montineri een rapport uit zou brengen over de misbruikschandalen, en een serie aanbevelingen zou doen, bestond uit vijf leden, waarvan er vier ook in de Curie zaten.
Het rapport werd al maanden verwacht, maar de verschijning ervan was keer op keer uitgesteld. Daarom had paus Innocentius XIV Brandini opgedragen uit te zoeken wat de oorzaak van deze vertraging was. Geen wonder dus dat zijn geduld op was toen Brandini op zijn beurt kwam melden dat zijn rapportage vertraging op zou lopen.
Die pauselijke volmacht was een paardenmiddel om eindelijk een doorbraak te forceren. Maar kardinaal Brandini, die eigenlijk belast was met het toezicht op de Vaticaanse Bank, maakte slechts met tegenzin gebruik van die volmacht. Hoe ingenomen hij ook was met de rugdekking die Innocentius hem verleende, hij voelde zich niet opgewassen tegen kardinaal Monteneri, die sinds jaar en dag te boek stond als de machtigste man in het Vaticaan. Sommige Vaticaanwatchers achtten zijn macht zelfs groter dan die van paus Innocentius.

Dat was hem overigens niet direct aan te zien: Monteneri was vrij klein van gestalte, een man met een langwerpig gezicht en ingevallen wangen. Een gezicht waarin de haarscherpe, rechte neus, de diepliggende ogen en de smalle mond eerder de gedachte opriepen aan de concierge van een school of de uitbater van een klein cafeetje dan aan een machtige curiekardinaal. Maar al liep hij licht gebogen, voor zijn vijfenzeventig jaar was hij nog opvallend kwiek en beweeglijk.
Innocentius had zich voorgenomen, hem met milde vriendelijkheid te bejegenen, maar hem ondertussen geen centimeter ruimte te geven. Voor de gelegenheid had hij zich een beetje pompeuzer laten aankleden dan gebruikelijk bij dit soort gesprekken – je wist nooit waar het goed voor was.
‘Goedemorgen, Heilige Vader.’
‘Ah, mijn beste Monteneri! Hoe maakt u het?’
Innocentius, die een hoofd groter was, reikte hem zijn rechterhand met de vissersring. Monteneri kuste die vluchtig en liet hem snel los.
‘Ik hoor dat u uw vakantie hebt onderbroken om mij te spreken?’
‘Van vakantie was geen sprake. Ik was in Wenen voor een congres.’
‘Neemt u plaats. Koffie of thee?’
‘Koffie graag. Latte macchiato.’
Innocentius bestelde telefonisch twee latte macchiato en nam met enige omhaal plaats achter zijn bureau.
‘Wat was dat voor congres, als ik vragen mag?’
Kardinaal Monteneri leek niet genegen daar veel woorden aan vuil te maken:  ‘Een theologisch congres over mariologie. Maar daarmee wil ik u niet lastig vallen, Heiligheid. De reden dat ik u wil spreken is ernstiger. Het betreft de tegenwerking die mijn Commissie ondervindt van een collega…’
Innocentius trok zijn wenkbrauwen op.
‘Brandini heeft gemeend mijn afwezigheid te moeten gebruiken om te interveniëren in het werk van de Commissie. Dat is hoogst ongepast, en dat hij daarbij gebruik kon maken van een pauselijke volmacht is volstrekt onbegrijpelijk.’
‘Niet voor mij, waarde Monteneri,’ zei Innocentius. ‘Ik heb kardinaal Brandini opgedragen om uit te zoeken waarom het rapport van de Commissie, waar wij nu al maanden op wachten, zoveel vertraging ondervindt.’
‘Dat had ik u haarfijn uit kunnen leggen.’
‘Waarom heeft u dat dan niet gedaan?’
‘Ik heb u bij verschillende gelegenheden verteld dat het veel tijd kost om al het relevante materiaal te verzamelen. Al die bisdommen werken ook niet van harte mee – om begrijpelijke redenen overigens.’
‘Dat heeft u verteld, ja. Maar ik heb reden om aan te nemen dat dat niet de ware oorzaak is.’
‘Werkelijk?’ zei Monteneri, en zette grote ogen op. ‘Dan zou ik graag horen welke reden dat is.’
Innocentius aarzelde even, en besloot toen tot een frontale aanval:
‘Het is mij niet onbekend dat de Curie helemaal geen zin heeft in dit onderzoek, en de boel daarom zoveel mogelijk traineert.’
Op Monteneri’s gezicht verscheen een verbaasde glimlach. Hij schudde zijn hoofd.
‘Dat is een betreurenswaardig misverstand. De Curie is volledig overtuigd van de ernst van de situatie, en wil graag helderheid scheppen in dit gevoelige dossier. Maar wij moeten voorzichtig te werk gaan.’
‘Waarom eigenlijk?’ vroeg Innocentius. ‘De kwestie is urgent genoeg om druk op de ketel te zetten en de voorzichtigheid te laten varen!’
Kardinaal Monteneri keek hem nu aan met een blik waarin Innocentius een laatdunkende verbazing bespeurde.
‘Mag ik uwe Heiligheid erop wijzen dat Gods molens altijd langzaam malen, en dat het juist in deze kwestie van het grootste belang is, niet overhaast te werk te gaan?’
‘Dat is altijd onze strategie geweest, ja. Maar die werkt niet meer, mijn waarde! Dagelijks staan de kranten vol met nieuwe misbruikschandalen en de wereld verlangt een duidelijke reactie van de Kerk. Wij kunnen niet blijven zwijgen!’
‘De maatstaven van de wereld zijn de onze niet. De Kerk richt zich op de eeuwigheid en laat zich niet afleiden door het dagelijks rumoer. Dat zal de Heilige Vader toch met mij eens zijn.’
‘Jawel,’ zei Innocentius, ‘maar priesters die zich aan weerloze kinderen vergrijpen zijn niet echt met die eeuwigheid bezig, lijkt mij. En ik denk niet dat we het ons kunnen permitteren om ze nog langer in bescherming te nemen.’
Kardinaal Monteneri deed er even het zwijgen toe. Toen hield hij zijn hoofd een beetje scheef en zei, met een zalvende glimlach:
‘Die pastorale bewogenheid siert u, Heilige Vader. Wij doen ons best u daarin te volgen. Maar u weet ook dat barmhartigheid een van de belangrijkste christelijke deugden is, en die mogen wij de zonen van de Kerk, die zoveel zegenrijke arbeid verrichten, niet onthouden.’
Vuile smiecht, dacht Innocentius, zo ken ik je weer! Hij wachtte even tot de kamerdienaar die de koffie binnenbracht weer verdwenen was, en zei toen met een kalme glimach:
‘Ik ben blij dat u me daar nog eens op wijst, Monteneri. Ik zou bijna vergeten hoeveel tijd en moeite het uw Commissie kost om alle smeerlapperij barmhartig onder het tapijt te vegen…’
Monteneri gaf geen krimp. Hij schudde zijn hoofd en keek Innocentius aan met een droevige blik:
‘Het spijt me dat u mij zo verkeerd begrijpt, Heilige Vader. Barmhartigheid betekent in dit geval zorgvuldigheid. Daar hebben zij recht op.’
‘En zorgvuldigheid betekent kennelijk dat er belastende documenten zoekraken.’
‘Zoekraken? Daar weet ik niets van.’
‘Brandini heeft mij verteld…’
‘Brandini,’ onderbrak Monteneri hem fel, ‘is een incompetente leugenaar! Namens de voltallige Commissie moet ik u verzoeken hem van zijn opdracht te ontheffen. Zo kunnen wij niet werken!’
Dat was het dus. Nu kwam de aap uit de mouw. Innocentius leunde achterover in zijn bureaustoel en haalde diep adem.
‘Ik zal erover nadenken,’ zei hij. ‘Maar laten we intussen de koffie niet vergeten! Die staat maar koud te worden.’

In een gespannen stilte dronken de heren hun koffie. Het was een korte gevechtspauze, waarin Innocentius besloot tot een spelletje blufpoker. Maar de eerste die het zwijgen verbrak was Monteneri:
‘Collega Brandini heeft helaas meer verstand van geld dan van de delicate zaken die wij behandelen. Ik heb begrepen dat hij ook op het punt staat, de Vaticaanse Bank in diskrediet te brengen. In de pers zijn onlangs berichten opgedoken…’
‘De problemen bij de Vaticaanse Bank,’ viel Innocentius hem scherp in de rede, ‘zijn hier niet aan de orde. Brandini doet wat hij kan, en wat de Commissie betreft handelt hij in opdracht van mij. Ik wil dat de Commissie op de kortst mogelijke termijn met het verslag van haar onderzoek, en met aanbevelingen komt. Vóór de zomer!’
Kardinaal Monteneri schudde meewarig zijn hoofd.
‘U overschat de mogelijkheden, en onderschat de moeilijkheden, Heilige Vader.’
‘Beste Monteneri,’ zei Innocentius, en hij zette zich in postuur, ‘ik krijg zo langzamerhand de indruk dat u zélf de grootste moeilijkheid bent. Op momenten dat wij u nodig hebben, bent u onbereikbaar en wanneer wij u tot spoed aanmanen, trapt u op de rem. “Zo kunnen wij niet werken”, als ik zo vrij mag zijn u te citeren.’
Het gezicht van Monteneri verstrakte.
‘Onlangs bereikten mij berichten,’ ging Innocentius verder, ‘dat u gesignaleerd bent in gelegenheden die, op z’n zachtst gezegd, op gespannen voet staan met de kuisheidsgelofte…‘
‘Dat is pure laster!’ stoof Monteneri op.
Innocentius hief zijn armen, als in onschuld.
‘Dat is best mogelijk, mijn waarde! Dat wil ik graag aannemen, zelfs. Maar u begrijpt wel dat we zoiets er nu niet bij kunnen hebben: een van de hoogste functionarissen in het Vaticaan die in opspraak komt… Uw goede contacten met de heer Berlusconi zijn in dit verband ook niet….’
‘Ik daag u uit mij te vertellen wie die…’
‘Hohoho! Beste vriend, ik veroordeel u niet! Wie zonder zonde is, werpe de eerste steen, nietwaar? Wij hebben allemaal onze moeilijke momenten. Maar het lijkt mij mijn collegiale, en mijn herderlijke plicht u te waarschuwen. Als dit soort dingen in de pers komt, en de kans daarop is niet denkbeeldig, dan zal ik genoodzaakt zijn u al uw verantwoordelijkheden te ontnemen.’
Monteneri zweeg en wierp hem een dodelijke blik toe.
‘Wel,’ zei Innocentius monter terwijl hij opstond. ‘het was goed om elkaar weer eens even te spreken. Wat u over Brandini gezegd heeft, zij u vergeven. Laat ons in broederlijke eendracht ons werk doen.’
Hij liep om zijn bureau heen en strekte zijn rechterhand uit naar Monteneri.
‘God zegene u, broeder.’
Monteneri kuste de vissersring en verliet de kamer zonder een woord.

5.

Een maand later werd paus Innocentius XIV onwel na het eten van zijn favoriete groentesoep met rundvleesballetjes. Het was vroeg in de avond. Zijn gealarmeerde lijfarts constateerde een lichte indigestie en stelde hem gerust: na een goede nachtrust zou hij weer geheel de oude zijn. Hij gaf hem een slaapmiddel en vertrok.
De volgende ochtend werd Innocentius dood in bed aangetroffen. Als doodsoorzaak werd ‘hartstilstand’ genoteerd. De paus, zo luidde het officiële persbericht, was ‘vredig in zijn slaap overleden’. Kardinaal Monteneri werd belast met het organiseren van de begrafenisplech-tigheden.
Enkele weken later vond het conclaaf over zijn opvolging plaats. Reeds na vier stemronden kringelde de witte rook sierlijk omhoog en kon het Habemus Papam worden verkondigd. De uitverkiezing van kardinaal Monteneri kwam niet geheel – om niet te zeggen: in het geheel niet – onverwacht. Wat wel als een volslagen verrassing kwam was de naam die hij koos. Hij volgde paus Innocentius op onder de naam Hilarius II.
De keuze van deze naam verleidde een hoogleraar kerkgeschiedenis uit Baltimore tot een commentaar dat hem zijn aanstelling aan de universiteit aldaar zou kosten. In een artikel in de Washington Post wees hij erop dat Hilarius (de eerste) in de vijfde eeuw het zogenaamde ‘roversconcilie’ in Efeze had bijgewoond en daar ter nauwer nood ontsnapt was aan een aanslag op zijn leven door zich te verschuilen in het graf van een heilige. Naar aanleiding van dit historisch gegeven vroeg hij zich af of de naamkeuze van Hilarius II misschien was ingegeven door de hoop ‘dat hij de Kerk zou kunnen redden door zich te verschuilen in het witgepleisterde graf van de christelijke retoriek’.

Twee weken na het aantreden van de nieuwe paus werd kardinaal Brandini ‘om gezondheidsredenen’ ontheven van al zijn taken. Hij trok zich terug in een klooster op Sardinië. De Commissie die de misbruikschandalen onderzocht werd opgeheven. Paus Hilarius sprak zijn innige medeleven uit met de slachtoffers en verklaarde dat naastenliefde en barmhartigheid ‘het beste medicijn’ zijn om het leed te verzachten en de zonde te overwinnen.

Over de auteur

Piet Meeuse