Op nummer 46

O

 

Soms zakt de moed je in de schoenen. Je hebt het gevoel dat je ’t allemaal wel gezien hebt en dat de wereld geen enkele verrassing meer voor je in petto heeft. U kent ze wel, die momenten van diepe verveling en wanhoop. Dan komt het erop aan jezelf te verrassen. Dat lijkt moeilijker dan het is. Achter elke voordeur, zeg ik dan tegen mezelf, gaat een onbekende wereld schuil. Je hoeft alleen maar ergens aan te bellen, en met een beetje geluk en een goeie smoes betreed je een wereld vol onvermoede verrassingen.

Hier bijvoorbeeld: nummer 46. J.W. Schakel staat er op het naambordje. We gaan gewoon aanbellen, en dan zien we wel wat er gebeurt. (Ik zeg ‘we’, maar u begrijpt wel dat ik dat doe. U mag meekijken op veilige afstand. U loopt geen enkel risico.)
Ik bel dus aan. Binnen klinkt een venijnig zoemertje. En was dat een blaf?
Ben benieuwd of er iemand thuis is.
Jawel: voetstappen in de gang, gemorrel aan de deur.
De deur wordt opengedaan door een ongeschoren man van een jaar of veertig, schat ik. Hij kijkt me enigszins verstrooid aan, alsof ik hem stoor in zijn bezigheden.
‘Goeiemiddag,’ begin ik.
‘Dag.’
‘Heeft u een momentje? Mijn naam is Aad Pepermolen en ik doe namens de gemeente een buurtonderzoek naar de tevredenheid van de bewoners over leefbaarheid van de buurt.’
Hij trekt een vies gezicht.
‘Moet dat nu?’
Ik glimlach vriendelijk.
‘Er moet natuurlijk niks, maar het zou fijn zijn als u een paar vragen zou willen beantwoorden.’
In plaats van mijn verzoek te beantwoorden, draait hij zich om en roept de donkere gang in: ‘Greet! Greet, kom effe!’
Uit de duisternis duikt een omvangrijke vrouw op, vergezeld van een zwarte Labrador, die nieuwsgierig zijn kop naar mij opheft.
‘Of jij een paar vragen wil beantwoorden voor deze meneer. Ik heb effe geen tijd nu, want ik ben bezig met het veranderen van de instellingen op m’n computer.’
De vrouw trekt een gezicht van ‘nou, vooruit dan maar!’ en maakt een gebaar met haar hoofd dat bestemd lijkt voor de man, en dat zoveel betekent als “Ga jij maar.’
Hij maakt zich uit de voeten. Met opgetrokken wenkbrauwen kijkt ze mij aan.
‘Hallo. U had een paar vragen?’
‘Ja,’ zeg ik. En ik herhaal mijn verhaal over het buurtonderzoek.
‘O, nou… Kom maar even binnen, dan.’
De hond springt kwispelend tegen mij op als ik naar binnen stap.
De vrouw gaat mij schommelend voor door de gang. Ze is gekleed in een wijd, donkerblauw gewaad, en ze loopt op blote voeten, zie ik nu.
We komen in een lichte kamer, die tot mijn verrassing vol staat met volières:, een, twee, drie tel ik er op het eerste gezicht.
‘U houdt van vogeltjes, zie ik.’
Ze lacht schamper.
‘Een hobby van mijn man,’ zegt ze. ‘Ik de hond, hij zijn vogeltjes.’
Ik knik. Met z’n allen vormen ze een niet onaangenaam achtergrondkoor van gekwek, getjilp en getierelier. Ik zie kanaries, zebravinken en parkieten.
Als we aan tafel zitten, sla ik mijn map open.
‘Oké,’ begin ik. ‘Dit is dus een buurtonderzoek. U bent mevrouw Schakel?’
‘Nee, ik ben Greet Wagemaker. En hij daar,’ ze maakt een hoofdbeweging naar de kamer waarin de man is verdwenen, ‘heet inderdaad Schakel, Jaap Schakel. Maar mevrouw Schakel is er niet meer. Die is al jaren uitgeschakeld, haha…’
Ik glimlach beleefd en noteer de namen.
Het vogelkoor zwelt aan.
‘U woont dus samen.’
‘Knap geraden!’
‘En hoe bevalt de buurt u?’
‘Mwah,’ zegt Greet, ‘Beetje een saaie boel, niet? D’r zijn nauwelijks café’s, en het winkelcentrum stelt ook niks voor.’
Ik knik en maak zogenaamd een aantekening.
‘En voor de hond is het ook niks,’ gaat ze door. ‘Hè, Barry?’
Het beest dat aan haar voeten ligt, heft zijn kop op.
‘Als ik ‘m uitlaat, is het tien minuten lopen naar het park. Maar als ik ‘m daar loslaat, ken ik een boete krijgen.’
‘En wat vindt u van de veiligheid in de buurt?’
‘De veiligheid? Hoezo?’
‘Nou, of u zich veilig voelt als u hier over straat loopt…’
‘God ja, waarom niet? Ik zou niet weten…’
Dan werpt ze mij een achterdochtige blik toe.
‘Maar uh, mag ik ‘s vragen: wat is dit eigenlijk voor “buurtonderzoek”? Waar is dat goed voor?’
Opnieuw herhaal ik mijn mantra over de gemeente die wil weten hoe het staat met de leefbaarheid.
‘Wat een onzin!’ zegt ze, en krabt zich onder de linker oksel. ‘Heb u nog veel vragen?’
‘Nee hoor, we zijn bijna klaar. Nog één vraagje.’
‘Kom maar op, dan.’
‘Heeft u een goed contact met de buren?’
‘De buren? Breek me de bek niet open! Dat wijf van hiernaast, daar wissel ik geen woord meer mee! Die heb altijd wat te zeiken! Als het niet over de hond is, dan is het wel over de troep in het trappenhuis of over de muziek van m’n man… Verleden week liep ik ‘r toevallig tegen het lijf, en ja hoor, het was meteen weer raak! Begint ze te klagen over de herrie die wij zouden maken. Ik zeg tegen d’r, ik zeg: nou mot jij es goed luisteren…’
Terwijl Greet de kraan van haar ongenoegen wijd opendraait, krijg ik het gevoel dat een grondwerker moet hebben als hij per ongeluk met zijn graafmachine een waterleidingbuis beschadigt en tot zijn schrik een krachtige fontein ziet opspuiten – mijn hemel! Wat heb ik aangericht? Ik luister en doe intussen alsof ik een paar notities maak; ik knik begripvol, en wacht intussen het juiste moment af om haar woordenvloed te stelpen.
Maar het lijkt wel of ook alle vogeltjes in de volières nu het hoogste woord willen hebben: met hun getjilp, gekwetter en gekrijs doen ze hun uiterste best om haar relaas te overstemmen. En als in dit pandemonium ten slotte ook de Labrador zijn kop opheft en een luide blaf laat horen, houd ik het niet langer uit.
‘Ik begrijp het,’ roep ik door het vogelkoor.
Ik sla mijn map dicht en sta op.
Nu hijst de Labrador zich ook overeind en voegt zijn luide bas bij het vogelkoor. Of is het om haar klachten kracht bij te zetten?
‘Barry!’ roept Greet. ‘Hou je bek! Stil!’
Maar Barry gaat door. En dan verschijnt ook haar man in de kamer.
‘Wat is dit goddome?! Barry!!!’
Hij haalt uit naar de hond, maar dat zint Greet niet.
Ze komt overeind en roept: ‘Jezus, Jaap! Laat dat!!’
De hond laat een jankend geluid horen. Intussen probeer ik mij strategisch terug te trekken in de richting van de gang, maar dan moet ik langs haar man, die nu tegen Greet begint te foeteren:
‘Waarom?! Ik word nog eens gek van dat beest!’
Hij werpt een zijdelingse blik op mij waarin ik lees: wat doe jij hier nog? en die ik beantwoord met een glimlach en een knikje.
‘Ik ben klaar, hoor!’ zeg ik snel, en wuif naar Greet.
‘Dankuwel! Ik kom er wel uit, hoor!’
Terwijl ik schielijk de donkere gang in duik, hoor ik ze achter mijn rug verder bakkeleien:
‘Vandaag of morgen geef ik dat beest een doodschop!’
‘O ja?! Dat moet je eens proberen, klootzak!’
Dan hoor ik de hond weer, die blaffend achter mij aankomt. Net op tijd bereik ik de voordeur, die ik met een rotklap achter me dichttrek.

Pfoe… Ik weet niet wat u ervan denkt, maar 46 is niet mijn lucky number.

 

Over de auteur

Piet Meeuse